Tekst /// Kevin Hoogeveen Beeld /// Bob Foulidis
Hervertellingen van de Klassieke Oudheid zijn ongekend populair. Circe en The Song of Achilles van Madeline Miller, Bright Air Black van David Vann, The Women of Troy van Pat Barker; de lijst is lang en nog niet af. Waarom floreert dit soort boeken juist nu? Dr. Jacqueline Klooster (RUG) onderzoekt dit verschijnsel en schrijft een boek over de hervertellingen vanuit vrouwelijk perspectief. Waarom zijn deze boeken nu zo populair? Waarom maken auteurs de keuze voor de Oudheid? Kevin sprak haar hierover.
Het aanpassen van verhalen uit de Oudheid is an sich niet nieuw. Wat maakt de huidige trend zo bijzonder?
Elke tijd maakt zijn eigen Oudheid. In de overwegend christelijke Late Oudheid (284-600) [de periode waarin onder meer het christendom staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk werd – red.] lazen en gebruikten mensen auteurs als Vergilius ook op een manier die bij hun wereldbeeld paste; ze probeerden een christelijke boodschap in zijn poëzie te vinden, hoewel die vóór Christus geschreven was. Door verhalen te herschrijven bewaren én updaten mensen een verhalenschat.
Je zou de Oudheid ook terzijde kunnen schuiven als gedateerd en irrelevant. Waarschijnlijk kiezen mensen ervoor dat niet te doen omdat de klassieken tot de canon van de literatuur behoren. Die is er en bepaalt ons denkkader. De canon van de klassieken is bijna volledig mannelijk: alle verhalen worden in de eerste plaats door mannen geschreven, en bijna altijd vanuit een mannelijk perspectief verteld. Wanneer je die verhalen leest als vrouw rijst de vraag ‘In wie herken ik mezelf?’ Het aanpassen van verhalen, en ze herschrijven vanuit een vrouwelijk perspectief kun dus je zien als het willen beïnvloeden van die canon, door hem herkenbaarder te maken voor vrouwelijke lezers.
Madeline Miller en Pat Barker zijn overigens niet de eersten die klassieke mythologie feministisch hervertellen. In de jaren 80 en 90 verschenen bijvoorbeeld van de Oost-Duitse Christa Wolf al Kassandra en Medea over Cassandra, de zieneres uit Troje, en Medea, de tovenares uit Colchis. Later schreef Margaret Atwood de Penelopiad (2005) en vertelde Ursula Le Guin haar versie van het leven van Aeneas’ vrouw in Lavinia (2008). De bewerkingen van de Oudheid hebben nu echter een ongekende vlucht genomen. Niet alleen verschijnen er veel nieuwe vertellingen, ze vinden ook veel afzet. Dit is zeker een nieuw fenomeen.
Wat verenigt de recente hervertellingen? Zijn ze kinderen van een #MeToo-tijdperk of hebben auteurs uiteenlopende motieven?
De verschillende hervertellingen vliegen de Oudheid vanuit eenzelfde uitgangspunt aan, maar er zijn ook onderlinge verschillen. De verenigende factor is dat zij allemaal ‘het verhaal vertellen dat niet verteld is’, het verhaal van de vrouwen. Sommige oude werken bieden hier ook zelf wel aanleiding toe. In de Oresteia van Aeschylos is het moeilijk je níet voor te stellen hoe Clytaemnestra zich voelt bij het bericht dat haar echtgenoot haar dochter heeft geofferd om met een gunstige wind naar Troje te kunnen varen.
Verschillen laten zich verklaren vanuit het personage dat auteurs kiezen uit te werken. Sommige boeken, zoals Circe van Miller, bevatten veel fantasie-elementen met een prominente rol voor tovenarij. Circe is in de Odyssee ook een tovenares. Andere verhalen hebben een meer psychologische insteek. Wonderen en het bovennatuurlijke spelen dan niet zo’n grote rol, maar het menselijke staat centraal, zoals in Barkers The Silence of the Girls, over de vrouwen in de Trojaanse Oorlog. Opvallend genoeg kiezen mensen bij Griekse verhalen voor mythologie, terwijl Romeinse verhalen meer historisch zijn, zoals Julia van Rosita Steenbeek, over de dochter van Augustus.
Hoe kunnen we populaire bewerkingen van oude verhalen rijmen met het beeld van de Klassieke Oudheid als elitecultuur?
Dat is een interessante kwestie, waar een actueel controversieel voorbeeld van bestaat: in maart 2023 verschijnt een lesbische vertelling op basis van de Odyssee waarvan de auteur, Sarah Underwood, toegeeft de versie van Homerus nooit geheel gelezen te hebben. Ze vond het te lange origineel ontoegankelijk geschreven. Daarover ontstond veel verontwaardiging, maar de mensen die haar verdedigen zeggen dat het elitair en able-ist is om te veronderstellen dat iedereen die klassieke teksten heeft gelezen, of kan lezen. Underwood is overigens wel een uitzondering. Maar over het geheel genomen, toont de enorme populariteit van hervertellingen dat de Klassieke Oudheid geen elitecultuur hoeft te zijn.
Krijgen we nu een parallelle, populaire Oudheid naast de Oudheid van classici, oudhistorici en archeologen? Vergroten de hervertellingen de kloof of dichten zij die door de Oudheid toegankelijker te maken?
Het is misschien een beetje allebei het geval. Je kunt je bij hervertellingen namelijk afvragen of er alleen sprake is van herkenbare appropriatie van een bestaande verhalenschat of van juist van world building, het scheppen van een geheel nieuwe fantasiewereld waarin je zelf los kunt gaan. Als je van het eerste geval uitgaat, kun je stellen dat de mythen blijkbaar nog niet af zijn. Maar anderzijds wijken sommige nieuwe versies wel erg af van het origineel. Zo is er een roman waarin Achilles als transvrouw zwanger wordt van Agamemnon; Maya Dean’s Wrath Goddess Sing. Niemand gaat echter zo ver als bijvoorbeeld Tolkien in het scheppen van een geheel eigen wereld op basis van mythologie. Maar als je de originelen niet kent, kun je wel echt een vertekend beeld krijgen op grond van de moderne hervertellingen. De liefde tussen Patroklos en Achilles wordt in de Ilias van Homerus zeker wel aangeduid, maar echt niet zo expliciet als in Millers The Song of Achilles.
Omdat het hier om literatuur gaat, is het valide dat adaptaties afwijken van het origineel. Hervertellingen hoeven geen afspiegeling te zijn van hoe je werkelijk denkt dat het er in de Oudheid aan toe is gegaan. De boeken van Pat Barker zijn duidelijk vanuit een modern perspectief geschreven. Vrouwen uit die tijd hadden goed anders kunnen reageren of een ander verwachtingspatroon kunnen hebben. De psychologie doet, in andere woorden, soms wat anachronistisch aan. David Vanns Medea in Bright Air Black is wat dat betreft authentieker. Vann heeft echt geprobeerd in de huid van een vrouw uit de Bronstijd te kruipen. Dat heeft ook een ander effect, namelijk dat ze niet een invoelbare moderne vrouw is. Veel vrouwen in hervertellingen kunnen eigenlijk geen kwaad doen, ze worden in zekere zin gerehabiliteerd, invoelbaar gemaakt. Bij deze Medea is dat niet zo.
Moeten we ons hoeden voor de creatie van twee fictieve Oudheden, die van de populaire hervertellingen en de verondersteld pertinent vrouwonvriendelijke waar zij zich tegen menen af te zetten?
De beste hervertellingen benutten wat al in de verhalen aanwezig is. Ik noemde Clytaemnestra al, zoals ze bij Aeschylus wordt verbeeld: ambivalent, maar zeker niet onbegrijpelijk. De werken van Euripides zijn ook een bijzonder goed voorbeeld: Medea, Hecuba, Andromache, De Trojaanse vrouwen. Deze antieke auteurs brachten de stilte van de vrouwen eigenlijk toen al tot spreken.
Hoe ga je het onderzoek aanpakken? Kijk je naar welke zaken auteurs precies veranderen aan verhalen om een groot publiek aan te spreken? Hoe dicht blijven ze bij de historische Oudheid? Hoe politiek zijn de bewerkingen? Bekritiseren ze genderrollen in de originele verhalen of zijn ze een kritiek op de huidige samenleving?
Dat zijn allemaal heel interessante vragen, waar ik inderdaad naar wil gaan kijken: ik ben bijvoorbeeld geïnteresseerd in wat er met de structuur van een verhaal gebeurt als je het vanuit een nieuw perspectief vertelt. Het zal vermoedelijk per auteur verschillen hoe dicht het verhaal bij de historische versie blijft. Ik denk dat het bijna onontkoombaar is dat de boeken ideologisch gekleurd zijn, en ik vermoed dat ze de genderrollen in het origineel bekritiseren om aan te duiden dat die helaas lang niet altijd verleden tijd zijn.