Tekst /// Jens van der Weide Beeld /// Lesine Moricke
Dat ene studieboek zat het hele semester in mijn tas. Zijn functie reikte niet verder dan het versterken van mijn rugspieren. En nu, nét nu ik dat ding nodig heb, ben ik hem vergeten ergens aan de andere kant van de stad. Dat wordt dus racen op de fiets. Ik loop de Oudemanhuispoort uit de Oudezijds Achterburgwal op. Dankzij de weinige parkeervoorzieningen staat mijn fiets klassiek aan de brug geketend. Een strak dubbelslotbeleid maakt dat ik mijn fiets al vier jaar bij me heb weten te houden. Ik maak de fiets los en werp het kettingslot soepel om mijn stuur. Net voordat ik de fiets op spring maak ik oogcontact met een toerist uit een van de vele red light district-tourtjes. Hij staat midden op de brug van de Grimburgwal foto’s te maken en weet precies wat hem te wachten staat. Hij kijkt me angstig aan als ik mijn fiets bestijg en de eerste beweging inzet.
‘Fietsstad Amsterdam’ is zo pleonastisch als het maar kan. De gemeente Amsterdam telt meer fietsen dan inwoners, ruim 2300 kilometer fietsbare weg, 77 gestolen fietsen per dag en meer dan 12 duizend gebaggerde fietsen per jaar. Dit was een aantal cijfers dat mij nog lichtelijk verbaasde, maar verder is alles wel gezegd over de fietscultuur in Amsterdam. Althans, dat dacht ik dus. Ik hoor veel verhalen over hoe gevaarlijk de fietsers in Amsterdam zijn voor andere verkeersdeelnemers en zichzelf, maar toch mis ik iets. Iets dat me pas recent is opgevallen.
In alle haast race ik de Grimburgwal op. De toerist springt opzij en ik ga rakelings langs hem heen. Mijn vaart neemt toe als ik de brug af fiets de Langebrugsteeg in. Weinig mensen kennen de Langebrugsteeg bij naam, maar elke Oudemanhuispoortstudent weet waar ik het over heb als ik zeg dat het het meest chaotische fietspad van Amsterdam is. Een straatje door een smalle steeg met een verwaarloosbare stoep aan de zijkant. Niet alleen voor fietsers, maar ook voor voetgangers – lees: toeristen – is het een belangrijke doorgang van de Wallen naar het drukke Rokin en andersom. Kortom: een hoop wandelende toeristen op het fietspad.
Zodra ik afstap ga ik verder met mijn dag alsof ik niet net heb lopen tieren en vloeken op de rest van de wereld
Met een flinke snelheid dendert mijn rammelende fiets de steeg in. De bel die ik speciaal gekocht heb toen ik vaak door het drukke centrum moest gaan fietsen, doet haar toeristenafstotende werk. Een paar voetgangers springen geschrokken uit de weg, terwijl anderen hun metgezel wegtrekken. Ik schiet wederom rakelings langs de toeristen en schamp hier en daar een jas. Boos kijk ik de verbaasde toeristen aan. ‘Hebben ze dan écht niet door dat dit een fietspad is?’, brom ik geërgerd als ik het Rokin op schiet.
Een compleet ander persoon
Wat een asociaal figuur op die fiets, zul je waarschijnlijk denken. Het gekke is dat ik dat ook denk – zeker als ik als voetganger zulke figuren tegenkom. Hetgeen me namelijk recent pas is opgevallen is dat ik standaard boos en geërgerd raak als ik op de fiets zit. Sterker nog, ik merk dat ik verander in een compleet ander persoon zodra ik op de fiets stap. Zie het als een gedaanteverwisseling die niet langer duurt dan een fietstochtje. Geen verkeersdeelnemer is meer veilig voor mijn eigenwijsheid en frustratie. En dan heb ik het niet alleen over voetgangers, maar ook autobestuurders en andere fietsers. Ik fiets alsof ik weet dat de stad van mij, de fietser, is en ik bepaal wat de regels zijn. Zodra ik afstap ga ik verder met mijn dag alsof ik niet net heb lopen tieren en vloeken op de rest van de wereld. Hoe kan dit?
Voetgangers weten inmiddels dat zebrapaden een plek zijn om te stoppen voor fietsers en zodra ze een bel horen dat zij aan de kant moeten
Amsterdam zit in een soort rare spagaat. Enerzijds is het een fietsparadijs. De infrastructuur is zo geregeld dat je op je stalen ros overal overwegend snel kunt komen. Bij de gemeente is het doorgedrongen dat fietsers de baas zijn. Met ‘project Binnenring’ moet de weg van de Czaar Peterstraat tot en met de Marnixstraat een fietsstraat worden, waar de macht van de fietser ook nog wettelijk vastgelegd wordt. De verkeersbrij bij Centraal Station voor de pont naar Noord, die zeker een eervolle vermelding verdient bij het onderwerp ‘fietschaos’, dient als mooi voorbeeld van hoe de fietser de toon zet als er juist geen regels zijn. De controlled chaos die de gemeente heeft ingezet is gewoon vrij spel voor de fietser met hier en daar een voorbijflitsende scooter. Toch werkt de chaos hier wel. Ook de ongesproken regels in de rest van de stad zijn vaak in het voordeel van de fietser. Voetgangers weten inmiddels dat zebrapaden een plek zijn om te stoppen voor fietsers en zodra ze een bel horen dat zij aan de kant moeten – die ene brutale Amsterdammer te voet daargelaten.
Slechtste fietsstad van Nederland
Daartegenover staat dat Amsterdam eigenlijk geen fijne stad is om doorheen te fietsen. De infrastructuur, hoewel goedbedoeld, is vaak helemaal niet zo vriendelijk voor fietsers. Amsterdam doet het verbazingwekkend slecht in alle top-10 lijstjes. De Fietsbond heeft zelfs twee jaar geleden Amsterdam nog uitgeroepen tot slechtste fietsstad van Nederland – gefeliciteerd, Utrecht. Hoe dat komt? De grootste kritiek is de grote ‘omrijdfactor’. Ja die gele bordjes die je rechtsaf sturen terwijl je bijna te laat bent en rechtdoor moet. Daar hebben we er in Amsterdam dus veel van. Er gaat geen dag voorbij dat er niet weer een stuk weg open ligt of een verzakte kademuur verstevigd wordt waardoor je moet omrijden. Natuurlijk mogen de onhandige toeristen in het centrum ook niet onbenoemd blijven. Ze schieten onwetend de weg op, wat vaak chaos creëert op het fietspad. Tel daarbij op dat de fietspaden onderhevig zijn aan bestelbusblokkades en venijnige tramsporen – niet zelden tegelijk– en je hebt een fietsstad die minder lief is voor fietsers dan het imago je zou doen vermoeden.
Langzame linksfietsers of juist onverwachte VanMoofraketten bevorderen het fietsplezier niet bepaald
Ik denk dat het deze fietsspagaat is waardoor ik transformeer in een hoopje boosheid op mijn fiets. Ik spring vrijwel altijd met haast op de fiets en trap dan hard het centrum in. De wetenschap dat ik als fietser een boel te zeggen heb in het Amsterdamse verkeer maakt dat ik strijdlustig en zelfverzekerd op pad ga. Daarbij komt dan dat die tocht naar mijn eindbestemming een frustrerende bezigheid is. Als je al niet van je sokken wordt gereden door een taxi die vlak langs je scheert, staat er wel een auto geparkeerd op het fietspad of schiet er een verdwaalde voetganger onder je wiel. Andere fietsers zijn ook niet heilig overigens. Langzame linksfietsers of juist onverwachte VanMoofraketten bevorderen het fietsplezier niet bepaald. Het feit dat fietsen door Amsterdam helemaal niet zo makkelijk is als het lijkt in combinatie met het idee dat dat wel zou moeten zijn, creëert natuurlijk spanning. Een spanning die in mijn geval – en met mij ook zeker anderen – resulteert in een transformatie tot een monster op een fiets.