Tekst /// Loïs Blank Beeld /// Lesine Moricke
We zaten in de vierde klas van het gymnasium en de klassieke talen-sectie had een leuk idee: Laten we de volledige jaarlaag de opdracht geven de eerste vier regels van Ovidius’ Metamorfosen uit het hoofd te leren en een voor een voor de klas op te zeggen. Een raar idee vonden wij dat. Een taal die dood is, spreek je niet en reanimeer je zeker niet naar een linguïstieke reïncarnatie. Maar, vertelde de docent ons ‘de rest van je leven zullen mensen je vragen eens iets in het Latijn te zeggen en dit zorgt ervoor dat je dan een antwoord hebt’. Flauw, vonden wij dat. Als die mensen dan Latijns zouden zeggen in plaats van Latijn, zouden wij snotneuzen daar toch niet op reageren. Maar de docenten hadden het slim aangepakt, want de beloning was een heel punt extra op het volgende schoolexamen. Zie hier de achilleshiel der categoriale gymnasiasten.
De opdracht was niet alleen een stukje Latijns dichtwerk uit het hoofd te leren, maar dit ook in metrum voor te dragen aan de hele klas. En dat laatste bemoeilijkte de zaak aanzienlijk. Het metrum – ook wel versmaat genoemd – is de combinatie van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen en bepaalt in welke maat je de versregels moet oplezen. Daar zijn gelukkig allerlei regels voor, waarvan enkele zalig omslachtig, en een goede dosis uitzonderingen op die regels. Zo zie je maar weer dat Nederlands net Latijn is.
Toch gaat de vlieger niet helemaal op: het metrum zorgt er regelmatig voor dat de klemtoon op plekken valt die erg onlogisch aanvoelen, vergeleken met het Nederlands of een Latijnse tekst die niet in metrum is geschreven. Nu komen we bij waarom ik me deze schooldag zo goed herinner: het voordragen van die versregels van Ovidius was namelijk een parade van vocaal horten en stoten.
De mensen die op die dag aan de beurt waren, moesten op de gang wachten en een voor een naar binnen komen om de regels op te zeggen. Zo hadden de mensen die later aan de beurt waren daar geen voordeel bij. Eenmaal binnen moest de scholier vóór de klas gaan staan en het lot had er ook nog voor gezorgd dat dit lokaal er een was met podium. Zo stonden normaliter goedgebekte wijsneuzen nu opeens ietwat ongemakkelijk voor de klas. Als een klemtoon op het verkeerde moment van de tong dreigde te rollen, werd deze als de bliksem ingeslikt. Maar klemtonen die de voordrager bijna vergat, werden van diezelfde tong gekatapulteerd. Er zijn natuurlijk altijd scholieren die overal soepel doorheen fietsen, toch zag je ook bij hen een kleine zucht van opluchting als ze de laatste regel hadden opgezegd. De docent was namelijk streng; opnieuw beginnen als je een fout maakte, behoorde niet tot de opties. Dan bestond jouw beloning enkel uit een walk of intellectual shame van het podium naar je stoel.
Terugkijkend op die dag was het een spektakelstuk, waar je het laatste woord zeker mag lezen met de stem van André van Duin à la Heel Holland Bakt. Het heeft iets aandoenlijks dat we allemaal voor de klas stonden te sputteren, allen een voor een transformeerden in een hoopje ijverigheid dat Latijn op dreunde. De oplettende lezer zal zien dat ik hier – net als Ovidius deed in 8 BC – spreek over gedaanten die veranderen. Rest mij enkel op te biechten dat ook ik dat extra punt pakte op het schoolexamen acht jaar geleden.