Nike Sneakers en Hella S. Haase: De staat van de Europese Literatuur

Tekst /// Dorus Asselbergs Beeld /// Mila Milošević 

In Nederland wonen is soms een rare ervaring. Onder het mom van ‘doe maar normaal dan doe je al gek genoeg’ lijkt de definitie van het woord ‘normaal’ steeds gekker te worden. Iedere vrijdagavond kijkt iedereen even goedlachs naar Ik Hou van Holland, maar op zondag slaan we elkaar de hersens in vanwege Feyenoord-Ajax; ontvoert de staat 1200 kinderen van gedupeerde ouders, dan wuift de minister-president dat weg alsof hij zonet zijn bolletje pistache-ijs op de grond heeft laten vallen; en wordt een of andere prinses 18 jaar oud, dan erft ze een jachtlandgoed waar ze met jachtgeweer en al edelherten mag gaan dood schieten voor de rest van haar leven. De afgelopen vijf jaar hebben iets weg van een gezellig theekransje in een bejaardenhuis, waar om de zoveel tijd ook een schaap geofferd wordt aan de zonnegod Ra – “Wil er nog iemand anders een koekje?” 

Het is dan ook niet verrassend dat onze hoofdstad een Mekka is voor iedereen die van illusie en dissociatie houdt. Wél was het opvallend, dat op 16 juni, temidden van al die paddo’s en half psychotische toeristen, de Frans-Congolese schrijver Alain Mabanckou de huidige Staat van de Europe Literatuur zou uitspreken in de Agnietenkapel, en een kortstondig einde wist te maken aan die plakkerige bubbel, voortgekomen uit dat zeepsopje vol bezigheidstherapie en RTL Boulevard. 

Voxpop

 Wat een leuke plek hè?’ was het eerste wat ik iemand hoorde zeggen, toen ik om 15:15 bij de Voxpop binnenliep voor het vragenuurtje dat aan Mabanckou’s toespraak vooraf ging.  Daarna nog een paar keer: ‘Wat een leuke plek hè?’ ‘Wat een leuke plek hè?’ Meestal, naar mijn ervaring, is het zo dat wanneer mensen herhaaldelijk blijven stellen dat iets heel leuk is, dat dat vervolgens dan wel meevalt: ‘Leuk hè, ons kerstdiner?’ ‘Leuke hè, sportdag…’ En even huiverde ik bij de gedachte dat de drie rijen zwarte stoeltjes, de kleine verhoging waarop een olijfgroene bank stond en het bijzettafeltje met waterkan het interieur zouden vormen voor een zoveelste dag vol losse flodders en niets-zeggende fronsblikken, vol vragen zonder antwoord, vol ja-geknik, vol debatten zonder conclusie, vol lege uitspraken als ‘we moeten de dialoog aangaan’ en ‘laten we de middenweg zoeken.’ Maar de dag hield meer in petto – het was nu alleen eventjes wachten. 

Het publiek was niet al te veelbelovend. Het grootste deel van de aanwezigen bestond, naar mijn vermoeden, uit professoren, assistent-professoren en andere mensen die werkzaam waren aan de UvA, en waarschijnlijk voor een gedeelte daar aanwezig waren uit verplichting, en voor ander gedeelte uit passie voor hun vak. Want de meesten hielden zich natuurlijk wel bezig met literatuur. Dan wel de Nederlandse, de Europese, of de ‘Wereldse.’ Ook waren er enkele studenten, waarvan sommigen Mabanckou hadden moeten lezen voor een van hun vakken, zo bleek uit het korte gesprekje dat ik had met het meisje dat naast mij zat. Als laatste waren er nog twee oudere vrouwen, die het, voorafgaand aan het vragenuurtje heel de tijd hadden over hun kleinkinderen… een kleinzoon hier, een kleinzoon daar… Heb je het gehoord van zus? Heb je het gehoord van zo? Een typisch tweetal boomers dat ondanks alle studieschulden, epidemie in geestesziekten, en de impending doom van een klimaatcrisis, diep van binnen nog steeds vermeent dat iedere 20-jarige simpelweg al zijn problemen oplost met een flinke schop onder zijn kont. Maar misschien kleur ik de hokjes nu iets te enthousiast in. 

Het wachten duurde niet zo lang. Na een kwartier keken mijn publieksgenoten en ik om richting de voordeur, waar plots een blije, oplichtende stem klonk, die in het Engels sprak en hier en daar kort moest lachen om de grapjes van mensen die allen zijn hand wilde schudden en nu toestroomde als gieren naar een koeienkadaver. 

Mabanckou verscheen als een frisse wind in de al met airco verkoelde ruimte van de Voxpop. Hij droeg een overhemd met bloemen erop, twee sneakers van het merk Nike, en een donkerblauwe spijkerbroek die zo oversized was dat, zou je de pijpen volpompen met lucht, de schrijver, ondanks zijn beide Booker Prize nominaties, aan zijn enkels opstijgen zou. Verder droeg hij een soort nepleren muts, een pet zonder kap aan de voorkant maar wel met zo’n riempje om hem strakker om je hoofd te doen. Geen stropdassen, geen maatpakken, geen paar lakschoenen of andere vormen van poespas… Op het eerste gezicht leek Alain Mabanckou iemand die vooral zichzelf gebleven was. 

Gorman

Het vragenuurtje kende weinig stiltes. Terwijl ik rustig tegen de pilaar die naast mijn stoeltje stond aanleunde, hoorde ik hoe het gehele uur, als een concertzaal waar een jazzband speelt, werd gevuld met vraag en antwoord. ‘Gelukkig’ dacht ik. Het was niet zo’n middag waarop iedereen naar de uitgenodigde ging zitten staren alsof hij zichzelf interviewen zou. 

Desalniettemin was er hier en daar een snufje ongemak te bespeuren in de nu gevulde ruimte van de Voxpop. Hier en daar klonk er een korte huivering, een kleine trilling bij het stellen van een vraag, alsof er een geniepig en minimaal stemmetje, voortgekomen uit een combinatie van white guilt en de angst om gecanceld te worden, bij een groepje aanwezigen had ingefluisterd om met een lichtzinnigheid rond bepaalde onderwerpen heen te dansen, alsof ze de chachacha moesten doen op een vloer vol glasscherven. Dat gezegd hebbende, dit gold zeker niet voor het grootste deel van de vragenstellers, die met een simpele nieuwsgierigheid voor de dag kwamen, en zeker niet voor Mabanckou, die op zijn beurt over iedere vorm van ongemak heen walste met zijn goedlachse humeur en triomfantelijke handgebaren. 

Al snel bleek dat de Frans-Congolese schrijver zo verschrikkelijk met zijn voeten op de grond staat dat je bijna begon te vermoeden dat er een dikke laag bizonkit onder de zolen van zijn Nike-sneakers zat. De man heeft een prachtig vermogen om alle feiten één voor één op een rijtje te zetten, om onderwerpen samen te vatten met een altijd rake precisie, om zijn antwoorden dermate samenhangend te maken dat ze als hapklare boterkoek van zijn tong komen stromen. 

 Op de vraag of hij zichzelf een activist vond stelde Mabanckou dat dat niet uitmaakte: Hij was een activist, of hij nou wilde of niet. Als Afrikaanse schrijver kun je niet anders dan activistisch zijn. Gezien de barre omstandigheden waaronder sommigen op het continent leven, heeft iemand als Mabanckou simpelweg niet de luxe om als een Europeaan over niets te schrijven, om 600 pagina’s aan een vogel te besteden, te wachten op Godot, of om als Oblomov op de bank te gaan liggen nadenken over het openen van een brief. 

Op de vraag of hij wel had bedacht in zijn eigen taal te schrijven, antwoordde Mabanckou dat dat onmogelijk was: zijn eigen taal kende alleen een orale traditie, en dus, of hij nu wilde of niet, was hij genoodzaakt te schrijven in het Frans en een plekje op te eisen in een literaire traditie die met name Westers is en waarmee hij was doodgegooid op school. Mabanckou, ondanks alles, had er dus bewust voor gekozen om die strijd aan te gaan, om, bijvoorbeeld, in één van zijn vele romans, het Frans dermate om te buigen opdat hij in ieder geval het ritme zijn eigen taal waarborgen kon – of in zijn woorden: ‘I had to break French.’

Op diezelfde manier vroeg iemand hem naar zijn ervaringen als Afrikaanse schrijver in de literaire wereld. Meteen greep Mabanckou zijn kans om te vertellen hoe hij vermoedde dat veel ‘Afrikaanse’ literatuur is voortgekomen uit commercie en de wensen van de literaire markt, hoe hij zelf ook wel eens had meegemaakt dat een uitgever ‘meer Afrika’ eiste, meer hongersnood en oorlog, maar hoe hij er ook keer op keer voor koos om dan maar niet gepubliceerd te worden en bij zichzelf te blijven. 

Als laatste vroeg iemand, een oudere vrouw met twee pareloorbellen, wat Mabanckou vond van het debat omtrent Amanda Gorman en Marieke Lucas Rijneveld, dat ongeveer een jaar geleden rond ging op twitter. ‘Who wrote a beautiful poem by the way’ voegde ze luidkeels toe bij het noemen van Gorman’s naam, om nog maar eens te benadrukken hoe begaan en modern ze wel niet was jegens de wereld om haar heen – een luttele poging tot slijmen waar een naaktslak nog van had kunnen leren. Mabanckou glimlachte en antwoordde doodleuk: ‘It wasn’t a very good poem, but if you want to translate something, you have to find the best.’ Nu kon ik het gezicht van de vrouw niet precies zien van waar ik zat, maar ik beeldde me in dat het plots geslagen werd door een zelfbewustzijn waar zelfs Sartre nog een puntje aan zuigen kon. 

En even vroeg ik me af of Mabanckou nooit moe werd van al die vragenuurtjes op al die universiteiten, of hij geen blaren ondervond van al die vingers op de zere plek, of hij geen prikkende ogen had door alle zeepbellen die hij deed barsten; of hij nooit op de bedrand zat van zijn hotelkamer en twijfelde of hij al die uitgevers moest blijven afslaan, of hij wel activist wilde zijn, en of hij het nog kon opbrengen om al die oudere vrouwen met pareloorbellen serieus te blijven nemen. Maar wie weet. Misschien ook wel. 

Hella S. Haase

Na het vragenuurtje gingen Mabanckou, Guido Snel, degene die mij had uitgenodigd voor deze reportage, en enkele andere professoren wat drinken op een terras. Ik mocht ook mee, iets wat erg aardig was. Dat laatste kan ik niet genoeg benadrukken – Guido zette mij speciaal neer naast Mabanckou zodat ik hem in ieder geval één goede vraag stellen kon. Daarbij had hij mij in de eerste plaats nog niets eens hoeven uitnodigen, en mij gewoon kunnen negeren als een alcoholist op een middelbare school reünie waar iedereen uitermate netjes is. 

Ik mocht dus beginnen met het stellen van een vraag. Nu had ik thuis een aantal interviews met Mabanckou zitten lezen, en in allemaal viel het mij op dat de Congolese schrijver keer op keer specifiek een rol weglegde bij jonge mensen voor het ontwikkelen van een modern Afrika, en een nieuwe wereld in het algemeen. En dus vroeg ik hem of hij verder wilde uitweiden over wat die rol precies inhield, en wat volgens hem de plek voor jongeren was in, bijvoorbeeld, de hedendaagse literatuur. 

Mabanckou zei dat hij het deels als zijn taak beschouwde om de verbinding aan te gaan met jonge mensen, om, wanneer hij ze ziet, een praatje met ze te maken, opdat hij te weten krijgt wat er in hun hoofden speelt. Hij vond het tragisch dat jongeren minder lezen, maar vond tegelijkertijd dat dat niet aan hen lag, maar aan de literatuur. Daarbij, zei hij, zeggen oude mensen altijd dat jonge mensen te weinig lezen. Hierop haakte een ander in, opnieuw diezelfde vrouw met de twee pareloorbellen: 

‘I used to know Hella Haase, a very famous Dutch writer and friend of mine, and she always used to say ‘Young people don’t read anymore, young people don’t read anymore.’

Wat Hella S. Haase precies met hele verhaal te maken had wist ik ook niet. 

Niets ontstaat uit niets, en al snel veranderde het gespreksonderwerp van ‘jonge mensen lezen niet meer’ in ‘Netflix-series worden tegenwoordig ook heel goed geschreven’ en ‘lezen jullie eigenlijk op een e-reader of nog echt op papier?’ waarna iedereen geacht werd om te vermelden of  hij of zij nu nog las op een e-reader of op papier. 

Langzamerhand wist ik steeds minder goed wat ik moest zeggen. Voor een gedeelte kwam dat voort uit desinteresse, en voor een ander gedeelte uit verlegenheid. Want soms ben ik dat, verlegen. Na twee jaar pandemie zijn sommige sociale vaardigheden gekrompen als een komkommer in de zon. En misschien, denk ik nu, ben ik wel een hypocriete zak wanneer ik dingen opschrijf als ‘het publiek was niet al te veelbelovend’ en ‘een luttele poging tot slijmen waar een naaktslak nog van leren kan.’ Het is ook erg makkelijk klagen vanachter een laptopscherm. Misschien ben ik wel bang. Maar aan de andere kant, misschien is dit wel simulatie en ben jij een robot die nu naar robotletters in een robottijdschrift zit te kijken; misschien is dit wel een droom en beeld je je dit allemaal in. Zolang er mensen zijn die nog steeds geloven dat de aarde plat is, moet hypocrisie ook door de beugel kunnen.

En even vroeg ik me af of Mabanckou nooit moe werd van al die vragenuurtjes op al die universiteiten, of hij geen blaren ondervond van al die vingers op de zere plek, of hij geen prikkende ogen had door alle zeepbellen die hij deed barsten

Bovendien zag ik hoe Mabanckou ook steeds meer afdreef naar de Instagram-feed op het scherm van zijn Iphone, en hoe zijn duimen onverschillig over het glas begonnen te razen als een Harley Davidson over asfalt. ‘Maybe go to the hotel?’ vroeg hij een paar keer, waarop de andere aanwezigen plots ietsje harder begonnen te praten, over allerlei moeilijke en interessante onderwerpen als conceptuele kunst, Iraanse literatuur, en de hedendaagse abstractie van identiteit, in de hoop de uitverkorene nog even vast te kleven aan zijn terrasstoeltje. 

Toen, desondanks, alle glazen eenmaal leeg waren, en we van het terras vertrokken, vroeg ik Mabanckou of hij eigenlijk een goede vlucht gehad had, en of hij nog verdere plannen had met de rest van zijn tijd in onze hoofdstad. ‘What are the best nightclubs in Amsterdam?’ vroeg hij me direct. ‘Me and my friends want to go out tonight.’ 

‘Dat is een heel stuk beter dan de bedrand van een hotelkamer’ dacht ik.  

This one means tiger

Ik had een klein uurtje te doden voordat Mabanckou’s toespraak in de Agnietenkapel zou beginnen. Ik kocht een maaltijdsalade bij de Albert Heijn, ging nog eens over mijn notities en besloot daarna met een lange omweg alvast naar de kapel te vertrekken. Opeens, tussen alle selfie-makende toeristen door, hoorde ik een stem in de menigte:

‘Nice cigar!’

Op de stoep, in de schaduw, met een gitaar tegen zijn middenrif, zag ik een zwerver zitten, die nu naar de sigaar tussen zijn vingers wees. 

‘I’m learning Mandarin’

Ik vroeg hem hoe.

‘Just go up to random Asian people and ask them for words. Look’

Hij liet me een notitieboekje zien dat tegen zijn halve liter aanstond, vol met allerlei tekens die ik niet begreep. Al snel volgde er een vluchtige waterval aan uiteenlopende statements: 

You look like the side character in an Arnold Schwarzenegger movie 

‘This one means beauty… This one means tiger… I’m also learning Malaysian because why the fuck not… I’m going to a concert tomorrow, I forgot the band’s name, it’s in the Hague, my sister recommended it… you look like the side character in an Arnold Schwarzenegger movie… have you got to be somewhere?’

Zijn verschijning was als een speldenprik in een koortsdroom, als een bak ijswater in je gezicht op een vroege zomerochtend. Ik besefte me dat ik even in een waan had geleefd, dat ik op een terras had gezeten en leuk had gedaan, dat ik onderweg was naar een speech waar slechts geleerden aanwezig zouden zijn en die plaats zou vinden in een gotische kerk vol 17e-eeuwse schilderijen. 

Doe maar normaal

‘I’m illiterate. Nah, I’m joking’

Misschien was dit alles wel harstikke betekenisloos en ontiegelijk decadent 

Misschien maakte de staat van de Europese literatuur wel niet zoveel uit, zijn woorden slechts woorden, en draait het echte leven vooral om eten, drinken en onderdak. Misschien barstte Mabanckou wel geen bubbels open, is dat hele universiteits-gebeuren één groot theater en was ik onderweg naar een poppenshow vol geapplaudisseer en gepapegaai. Misschien was dit alles wel harstikke betekenisloos en ontiegelijk decadent…

Mabanckou’s toespraak ging over het overstijgen van grenzen. Hij vertelde hoe verschil juist de sleutel kan zijn tot het begrip van zowel jezelf als de buitenwereld, hoe er een radicale openheid en sympathie nodig is om de ander binnen te laten. Hij refereerde naar zijn eigen leven, hoe hij van Congo naar Frankrijk en uiteindelijk naar de Verenigde Staten is verhuisd, en hoe hij juist door zijn reizen, door zijn emigreren, door zijn status als wereldburger zijn eigen geboortegrond beter is gaan begrijpen. Mabanckou stelde, in zijn lang ritmisch lopende Frans, dat Afrika door zijn vroegere onderdrukkers geregeld wordt weggezet als één plek, waar alles hetzelfde lijkt te zijn, en hoe des te noodzakelijker het is om daarom juist de verschillen te benadrukken, tussen landen, tussen mensen, tussen culturen, en dat er pas dan een nieuw Afrika kan ontstaan, een Afrika diep verbonden met zijn plek in de wereld. Er was één metafoor die met name opviel, en die, naar mijn mening, meer dan geschikt is om dit stuk mee te eindigen: ‘Pas als de vogel zijn boom verlaten heeft, weet hij waar hij thuishoort.’ 

‘Pas als de vogel zijn boom verlaten heeft, weet hij waar hij thuishoort.’

Wellicht heeft Mabanckou gelijk, en is het niet alleen Afrika dat zijn grenzen verkennen kan, maar moeten ook wij een flink op reis. Wellicht kan de gemiddelde Feyenoord-supporter eens toekijken vanuit zijn ME-busje hoe een ander in de rij staat; kan Amalia een gele band in judo halen in plaats van een jachtlicentie; zou een politicus eens op de koffie moeten bij een van zijn slachtoffers, en kan een Hella S. Haase fan ook eens iets anders lezen. Wie weet is het zien van een ander, wel een heel stuk beter dan altijd in de spiegel kijken. Maar hey, doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s