Tekst /// Edgar Alberts Beeld /// Winonah van den Bosch
Der schönen Liebe sei das neue Leben,
Der Eintracht, der Versöhnung sei’s geweiht.
─ Schiller, Die Braut von Messina
Ik overdrijf niet wanneer ik zeg dat Vladimir Solovjov voor de 20e-eeuwse Russische filosofie was wat Kant was voor de 19e-eeuwse Duitse: niemand kon om hem heen. Vrijwel eigenhandig zette Solovjov de zogenaamde ‘religieuze renaissance’ in gang die de mystieke, christelijke en metafysische filosofische agenda van de decennia na hem domineerde. Eén van Solovjovs populairdere werken is de artikelenreeks De betekenis van liefde (1892-1894), waarin hij liefde letterlijk een kosmische betekenis toedicht.
Vladimir Sergejevitsj Solovjov (1853-1900) werd in Moskou geboren als de zoon van een bekende Russische historicus en een moeder die afstamde van de filosoof Grigori Skovoroda, die weleens ‘de Oekraïense Socrates’ wordt genoemd. Na in zijn tienerjaren een rebelse ‘nihilistische’ fase door te hebben gemaakt (met alle lange haren en uit het raam geworpen heiligeniconen van dien), keert Solovjov, onder andere via zijn eerste filosofische liefde Spinoza, terug tot een christelijk-idealistische wereldbeschouwing. Vermoedelijk speelde hierbij een ontmoeting met een treinpassagiere, die Solovjov in een latere gefictionaliseerde hervertelling ‘Julie’ noemt, een grote rol. Deze Julie redt in de hervertelling het leven van Solovjovs stand-in door te voorkomen dat hij bewusteloos tussen twee treinwagons valt en wordt overreden. Als hij weer bijkomt, ziet hij Julie in een nieuw, stralend licht en voelt hij plotsklaps een intense liefde voor heel het universum die zijn leven weer zin geeft: ‘deze liefde [heeft] mij weer tot leven gebracht,’ biecht hij op. Weinig verwonderlijk dus dat Solovjov, jaren na het incident, bij de ontwikkeling van zijn filosofische systeem de liefde niet over het hoofd ziet.
Het koninkrijk Gods
Voor wat volgt, is het goed alvast een algemene kenschets te geven van Solovjovs ideeën over de loop van de wereldgeschiedenis. Voor Solovjov is de geschiedenis een teleologisch proces met een duidelijk beginpunt en einddoel. Alles begint met de schepping van de Wereldziel, oftewel Sofia: de als vrouwelijk voorgestelde goddelijke Wijsheid. Aanvankelijk is Sofia één met God en heeft ze, zijnde Gods evenbeeld, ook deel aan Zijn grenzeloze vrijheid. Als Sofia besluit om deze vrijheid te misbruiken door zich egoïstisch los te willen maken van God, ontstaat onze materiële wereld. Deze wereld weerspiegelt Sofia’s egoïsme. Waar vroeger eenheid heerste, domineert nu versplintering: twee objecten kunnen niet gelijktijdig één plaats innemen (ruimtelijke scheiding) en tijdsmomenten bestaan niet ‘naast’ elkaar, maar volgen elkaar op (temporele scheiding) – alles sluit elkaar onderling uit.
Het doel van de geschiedenis is de hereniging van de gevallen wereld met God door de opheffing van ruimtelijke en temporele scheiding. Kortom, het neerdalen van het koninkrijk Gods. (Aan ambitie duidelijk geen gebrek.) Alles beweegt richting dit doel. Zo werden organismen door de tijd heen bijvoorbeeld steeds complexer. Het natuurlijke eindpunt van dit evolutionaire proces is de mens, die in staat is (morele) waarheden te beseffen en daarom een oneindig potentieel heeft om zichzelf en de wereld om hem heen te perfectioneren. Deze potentie is volgens Solovjov ook wat de mens absoluut waardevol maakt. Onderdeel van de restauratie van de perfecte schepping is de restauratie van het ‘ware individu’. Het is hier waar liefde ten tonele komt.
Seksuele liefde
Solovjov focust in De betekenis van liefde primair op ‘seksuele liefde’ (polovaja ljoebov), waarbij ‘seksueel’ niet zozeer slaat op ‘seks’ als wel op ‘sekse’. Het uitgangspunt is dat de mens door een verkeerd en corrupt egoïsme geleid wordt. Natuurlijk, op een zeker abstract niveau snappen we heus wel dat we niet het middelpunt van het universum zijn, maar onze houdingen en gedragingen getuigen ervan dat we onszelf weldegelijk voortrekken. Liefde trekt de mens uit dit egoïsme op. Als je verliefd bent, meent Solovjov, dan erken je niet slechts intellectueel dat de ander net zoals jij een absolute waarde heeft, maar je voelt het met heel je wezen. Alleen seksuele liefde kan dat doen: liefde voor het vaderland of de mensheid is te abstract en ouderliefde te eenzijdig. Slechts seksuele liefde combineert volgens Solovjov gelijkheid (allebei concrete mensen) enerzijds met verschil (andere geslachten) anderzijds en maakt zo dat we iemand die wezenlijk van ons verschilt dezelfde waarde toekennen als onszelf. Homoseksualiteit vindt Solovjov, in dit opzicht een product van zijn tijd, illegitiem: hij noemt het een ‘tegennatuurlijk surrogaat’.
Seksuele liefde is voor Solovjov niet alleen de ‘hoogste bloei’ van het individuele leven, maar ook het model voor alle leven überhaupt
De onmiddellijke ‘taak’ (delo) van seksuele liefde is de vereniging van de geliefden tot één nieuw, ‘waar’ individu; de splitsing van de mensheid in twee geslachten is in Solovjovs ogen een gevolg van de versplintering van deze gevallen wereld en moet als zodanig worden overwonnen. ‘Vereniging’ is hier geen eufemisme voor geslachtsgemeenschap. Solovjov gaat het om iets veel radicalers dan dat, namelijk om de opheffing van materiële scheiding. ‘Zij zullen tot één vlees zijn’ (Gen. 2:24) leest Solovjov niet als metafoor, maar als uitdaging.
Roze bril?
Dit klinkt waarschijnlijk allemaal net iets té idealistisch voor moderne oren – ook voor klassieke trouwens: de Epicureërs bekritiseerden dergelijke opvattingen al. Zo’n letterlijke vereniging is overduidelijk onmogelijk. Bovendien dooft de liefdesvlam die ons de ander als absoluut waardevol doet erkennen al gauw weer uit: als de roze bril van onze ogen valt, dan zien we hoe absurd al die verliefde dromerij eigenlijk was.
Solovjov is zich van deze problemen bewust. Dat er een verschil bestaat tussen hoe we iemand zien terwijl we verliefd zijn en wanneer die verliefdheid overwaait, is evident. Maar waarom, vraagt Solovjov, zouden we hetgeen we in onze verliefdheid waarnemen daarom voor waan houden? Iemand is weliswaar in realiteit niet zo ideaal als we hadden voorgesteld, maar moeten we daaruit maar concluderen dat de poëtische perfectie die we voor ogen hadden een ijdele droom was en dat we ons met de prozaïsche werkelijkheid tevreden moeten stellen? Of moeten we onze verliefde idealisaties niet veeleer voor potenties houden die we kunnen helpen actualiseren? Liefde is volgens Solovjov niet alleen een kwestie van voelen, maar ook van werken: niet alleen van perfectie zien, maar ook van perfectie verwerkelijken.
Dat liefde, hoe volmaakt dan ook, op zichzelf genomen echter niet genoeg is om twee letterlijk tot één te maken – ook dat erkent Solovjov. De taak van de liefde is daarom direct verbonden met het doel van de geschiedenis: de restauratie van het ware individu is alleen mogelijk bij de gelijktijdige restauratie van heel het universum. Tot die tijd komt het voor de geliefden aan op volhardend geloof in hun toekomstige vereniging.
Maar daar mag het niet bij blijven. Seksuele liefde is voor Solovjov niet alleen de ‘hoogste bloei’ van het individuele leven, maar ook het model voor alle leven überhaupt. Liefde mag niet leiden tot ‘egoïsme met z’n tweetjes’. Ook de relatie tussen individu en maatschappij is idealiter één van wederkerigheid en liefde, waarbij elk harmonieus, maar toch in zekere zelfstandigheid, met ieder samenleeft: vereniging is geen eenwording. Hetzelfde geldt voor de natuur: we moeten de natuur vrezen noch domineren, maar liefhebben als gelijkwaardige partner. En hoewel we niet precies kunnen weten hoe de geschiedenis haar doel zal bereiken, staat volgens Solovjov vast dat we met de cultivering van deze universele liefde – de mystieke, alomvattende liefde die dankzij ‘Julie’ in Solovjovs eigen hart werd aangewakkerd – de komst van het koninkrijk Gods op aarde zullen bespoedigen.