Tekst: Max Rensink // Beeld: Dorota Dabrowska
Het is maandagochtend, kwart voor negen. Het sportcomplex is geheel verlaten. Ik heb mijn sportjack uitgetrokken en sta vast warm te draaien op de baan, ongeduldig wachtend op mijn sportmaatjes. Aangezien we midden in de vakantie niet goed weten wat we met onze tijd aan moeten, spelen we bijna dagelijks de snelst groeiende sport van Nederland. Padel (spreek uit: padél, werkwoord: padéllen) is een mix tussen tennis en squash. Je speelt met twee tegen twee op een klein tennisveld. Het spel heeft veel weg van squash door de begrenzing van het veld: de bal mag via de glazen zij- en achterwanden teruggeslagen worden, zolang hij maar eerst op de grond heeft gestuiterd. De sport vraagt om behendigheid, tactisch inzicht, oplossend vermogen en snelheid. Dit wordt beantwoord met veel plezier en een betere conditie.
Ik kan niet zonder sporten. Sporten zorgt ervoor dat ik mijn alledaagse beslommeringen kan relativeren en dat ik met een voldaan gevoel thuiskom. Ik geniet van het gevoel van kolkend bloed dat met hoge snelheid door mijn bloedvaten stroomt om mijn spieren van zoveel mogelijk zuurstof te voorzien. Het buiten adem raken van een lange rally. Het afzien. De concentratie. Alles om je heen wordt gedegradeerd tot bijzaak. Het gaat maar om één ding: het winnen van het volgende punt.
Mijn vrienden arriveren iets na negen uur en de wedstrijd begint. Onmiddellijk vliegen de ballen om de oren en stuiteren ze van de glazen wanden. De juichkreten overstemmen het gevloek. Verhitte discussies over op de lijn of niet zorgen regelmatig voor nog fanatiekere momenten waarop je écht dat dropshot wilt scoren. Ik voel hoe het zand waarmee de kunstgrasbaan is bedekt in mijn schoenen zakt. We stoppen alleen om water te drinken en om de vrouw die haar hond uitlaat te bedanken voor het teruggooien van de over het hek geslagen ballen. We kennen haar en de hond inmiddels goed. Na drie uur spelen heeft ons zweet zich met het zand vermengd, zijn onze spieren moe en is het beste van het spel eraf. We besluiten de strijdbijl voor vandaag te begraven en morgen het gevecht te hervatten. Hijgend lopen we de baan af, de een in een overwinningsroes, de ander bloedchagrijnig vanwege de gemiste kansen.
Een nieuwe dag, een nieuwe samenstelling. Een goede vriend van ons betreedt de baan. Hij heeft het spel nog nooit gespeeld. Wij zijn inmiddels doorgewinterde padelbeoefenaars en lusten hem rauw. We staan nog geen vijf minuten op de baan of we beseffen onze grote fout: we hebben geen rekening gehouden met zijn tennisverleden… Twee uur lang zie ik alle hoeken en gaten van de baan, bots ik meermaals tegen het glas en kijk ik mijn teamgenoot gefrustreerd aan wanneer hij een moeilijke bal niet terugslaat; tot zover mijn nieuwe hobby.