Ergens op een stoep lopen mensen die zich, los van een paar uitschieters, in hetzelfde tempo voortbewegen. De voorste bepaalt de snelheid, maar wie de voorste is, lijkt niemand meer te weten. Wat ze gemeen hebben is een neutrale, ietwat onverschillige uitstraling, die weinig ruimte overlaat voor de verbeelding. Het topje van de ijsberg is misschien zichtbaar, maar wat hierachter schuilgaat blijft verborgen.
Tekst: Vincent Kupers // Beeld: Danielle Kliwon
In deze groep mensen bevindt zich een meisje, dat net zoals de anderen keurig het gezamenlijke loopritme aanhoudt. Haar mobiel heeft ze in haar rechterhand en voorziet haar, via haar oordopjes, van muziek. Eigenlijk is dit maar een wilde gok, voor hetzelfde geld luistert ze naar een podcast. Enfin, ze luistert ergens naar. Haar uiterlijke kenmerken laten niets los over haar gesteldheid. Dat is allemaal weggemoffeld achter een eendimensionaal schild. Enige tijd loopt ze met de groep mee, totdat ze een verlaten zijstraatje inslaat, waar ze huppelend haar wandeling vervolgt.
In het midden van de groep wandelen twee studenten. De jongens delen verhalen met elkaar en hebben hierbij voortdurend een grijns op hun gezicht. Naarmate ze verder lopen, wordt het gesprek steeds luidruchtiger. Ze proberen elkaar in banaliteit te overtreffen, delen vriendschappelijke duwtjes uit en geven zo nu en dan hun mening over een vrouwelijke voorbijganger. Het contrast tussen hen en de andere wandelaars is groot, maar ze kunnen het zich permitteren. Ze zijn tenslotte met zijn tweeën.
Tussen de stoepen in, met de trage wandelaars aan weerszijden, fietst een vrouw. Ze trapt flink door en rijdt in een hoog tempo over de straat. Na verloop van tijd verschijnt er een glimlach op haar gezicht, die daarna gelijk verandert in een brede grijns. In haar omgeving gebeurt niets opzienbarends. Er is niemand die struikelt of belachelijke kleding draagt. De oorsprong van de lach ligt niet in iets wat met het blote oog te zien is. Het ontstaat ergens in haar hoofd, een plek waar niemand behalve zijzelf toegang tot heeft.
Net zoals iedere sterveling heeft de vrouw, terwijl ze daar fietst, het vermogen om na te denken. Uit haar gedachten ontstaat iets komisch – wat dat ook mag zijn –, waardoor ze spontaan begint te grijnzen. Ze heeft niemand om haar gedachten mee te delen, maar dit weerhoudt haar er niet van om hierop een fysieke reactie te geven. Ook als ze alleen is, maar wel onder de mensen, heeft ze de behoefte om te lachen, mee te bewegen op muziek of de laatste drie traptreden over te slaan.
Trouwens, toen het meisje van zonet een bericht ontving op haar mobiel, begon ze ook opeens voorzichtig te lachen. In eerste instantie leek het alsof ze alleen was, maar dit bleek niet het geval te zijn. In de pixels van haar scherm bevond zich iemand anders; zo werden haar emoties alsnog veilig opgevangen door haar digitale vriend.