Historische herhaling: lessen trekken uit het verleden met Koselleck

Tekst /// Thymo Gieltjes Beeld /// Romy Veeken

Als je een willekeurig iemand vraagt naar het nut van geschiedenis, kun je er vergif op innemen dat ‘leren van het verleden’ deel uitmaakt van het antwoord. Dat is niet vreemd: millennialang was dat het dominante geschiedbegrip. Toch is dit idee van ‘exemplarische geschiedenis’ ergens verloren gegaan. Toen de geschiedwetenschap haar huidige vorm aannam in de negentiende eeuw, zette een groep voorname historici zich af tegen deze didactische kijk op de geschiedenis. Voortaan zou de geschiedenis niet langer dienen als verzameling morele voorbeelden. Later zou ook dit weer worden gecontesteerd door een van de grootste historici van de twintigste eeuw, Reinhart Koselleck (1923-2006). Ik geef hier een summier overzicht van de functie van geschiedenis door de tijd heen, met een focus op Kosellecks ideeën en hoe die zich verhouden tot eerder denken over het nut van geschiedenis.

Het voormoderne geschiedbegrip

Bij de eerste historici had geschiedenis een didactische functie. Reeds in de Oudheid vinden we dit idee terug, bij de Romeinen sterker dan de Grieken. Typisch Romeins was de nadruk op leren uit ervaring: wijsheid kwam met de jaren, omdat men dan al een heel scala aan omstandigheden achter de kiezen had. Geschiedenis was simpelweg het leren van de omstandigheden die anderen al hadden doorstaan en de morele lessen die zij daaruit hadden getrokken. Men denke aan Cicero (103 v.Chr.–43 v.Chr.) en zijn beroemde leuze historia magistra vitae: de geschiedenis is de leermeester van het leven. Cicero was uiteraard geen historicus (al was het idee ook van grote invloed binnen de retoriek), maar zijn uitspraak vat wel goed de algemene opvatting samen die in de komende twee millennia voortdurend zou worden benoemd door historici. Vrijwel alle Romeinse geschiedschrijvers, waaronder Livius (59 v.Chr.–17 n.Chr.) en Tacitus (c. 56 v.Chr.–c. 120 n.Chr.), benadrukken het didactische en wijzen het aan als een reden voor hun werk.

Exemplarische geschiedschrijving vergt een idee van wederkerigheid. De idee van eeuwige wederkeer kwam het sterkst tot uiting in de stoïcijnse filosofie en benadrukte in feite de eenheid van de wereld van de mensen en de natuur: in beide viel door de tijd heen een constant ritme te zien. Staten komen op en vallen, volkeren gedijen en verdwijnen, steden worden gebouwd en verworden tot ruïnes – dit verschilt niets van bijvoorbeeld een boom die groeit, vruchten afwerpt en sterft. Zulke wederkeer duidt dus op de herhaling van bepaalde situaties, wat op zijn beurt betekent dat men kan leren uit het verleden: als situaties zich herhaaldelijk voordoen, kan een historische situatie worden gebruikt om diezelfde situatie in het heden te benaderen. Neem bijvoorbeeld de huidige Russische invasie van Oekraïne. Hoe vaak zijn in discussies daaromtrent niet de parallellen benoemd met conflicten als de Tweede Wereldoorlog? Doordat allebei die gebeurtenissen tot de universele categorie ‘oorlog’ behoren, vallen er lessen te trekken uit de Tweede Wereldoorlog, die vervolgens kunnen worden toegepast in het heden op de oorlog in Oekraïne.

De historisten en hun kritiek

De komende twee millennia zou exemplarische geschiedenis de boventoon voeren. Hoewel de wederkerigheid van dingen zou worden bevochten door christelijke auteurs als Augustinus (354-430) zou ook de middeleeuwse geschiedschrijving worden gekenmerkt door het idee van historia magistra vitae. Het verleden was in feite een catalogus aan voorbeelden voor het heden, om zo te voorkomen dat men dezelfde fouten beging als zijn voorouders. Dit zou echter veranderen in de periode van grofweg 1750 tot 1850. In die tijd begonnen voornamelijk Duitse historici vraagtekens te zetten bij het idee van historische herhaling en van daaruit bij het hele idee van leren uit het verleden.

De verlichte filosoof Herder (1744–1803) schreef in 1774 al dat geen twee momenten ooit hetzelfde zijn. Dit komt door de historiciteit van iedere situatie: een situatie is historisch bepaald en doordat zij historisch bepaald is, is zij uniek. Maar als situaties nooit hetzelfde zijn, is het onmogelijk om de lessen getrokken uit een gebeurtenis toe te passen op een latere. De manieren waarop mensen omgingen met situatie X, kunnen we niet direct toepassen op situatie Y, al kunnen X en Y nog zo op elkaar lijken. De oorlog in Oekraïne en de Tweede Wereldoorlog zijn allebei moderne, Europese oorlogen, maar we kunnen niet de handelswijze uit de historische situatie inzetten in het heden en eenzelfde resultaat verwachten. Alle situaties, zelfs zeer overeenkomstige, verschillen wezenlijk. Steeds meer vooraanstaande historici zouden dit onderstrepen, waaronder Barthold Georg Niebuhr (1776-1831), Leopold von Ranke (1795-1886) en Wilhelm von Humboldt (1767-1835). Samen vormden zij een stroming die het historisme genoemd wordt. Kenmerkend hiervoor was een nadruk op de historiciteit en uniciteit van gebeurtenissen. Wellicht verwoordde Ranke hun stroming het best toen hij schreef dat het niet zijn doel was om voorbeelden te bieden voor het heden, maar simpelweg om de geschiedenis weer te geven ‘wie es eigentlich gewesen’, hoe het eigenlijk was.

Kosellecks ideeën

De reeds in de inleiding genoemde Reinhart Koselleck noemde de periode 1750-1850 waarin het historisme vormde, de Sattelzeit, een term die hij in de jaren 70 bedacht om de overgangsperiode te beschrijven van de vroegmoderne naar de moderne tijd. Het ‘zadel’ staat symbool voor de geleidelijke maar cruciale overgang in deze periode, waarin nieuwe begrippen als ‘staat’ en ‘burgerschap’ hun moderne vorm aannamen. Voor het eerst begon men zichzelf en zijn maatschappij te ‘historiseren’, te zien als deel uitmakend van een lange geschiedenis met een verleden erachter en een toekomst in het verschiet. De geschiedenis van een groep mensen werd opeens een van de meest definiërende factoren in de identiteit van die mensen. De historisten onderstreepten dit punt: we komen allemaal ergens vandaan en hebben een aparte identiteit als naties. En precies door die aparte geschiedenissen en identiteiten was er geen échte herhaling mogelijk in de geschiedenis: de historische wereld verschilde daarin van de natuurlijke, waarin alles wel onderhevig zou zijn aan een oneindig ritme.

Hoewel Koselleck niet ontkent dat de geschiedenis een andere beweging heeft dan de natuur, vindt hij de historistische benadering uiteindelijk een foutieve. Hij komt in feite dialectisch tot een alternatief: noch de klassieke, didactische historici, noch de historisten hebben het bij het juiste eind. De geschiedenis is geen catalogus van voorbeelden voor het heden, maar zij is ook niet didactisch onbruikbaar op zichzelf, zoals de historisten meenden. De geschiedenis lijkt volgens Koselleck eerder op een complete chaos: het enige patroon in de geschiedenis lijkt doel- en richtingloosheid te zijn.

Koselleck had niet zo’n hoge pet op van geschiedfilosofen. Zijn doel was niet om als een Hegel of Spengler het ritme van de geschiedenis te ontcijferen of te bepalen wat we moeten zien in het verleden. Hij vond simpelweg dat er een Historik, een theorie van de geschiedenis, nodig was om de geschiedwetenschap ook echt een wetenschap te maken. Hierin moest bepaald worden wat ‘geschiedenis’ nu eigenlijk is als concept. Genoeg denkers hadden zich gebogen over de richting van de geschiedenis, haar functioneren en de betekenis die we daarin moeten zoeken, maar volgens Koselleck miste er een duidelijk begrip van waar historici nu precies naar keken. Hoe verhouden historische gebeurtenissen zich tot elkaar en hoe kunnen we die relaties weergeven in de geschiedwetenschap? Dit is Kosellecks centrale vraag waarop hij een leven lang een antwoord heeft geprobeerd te vinden.

Kosellecks denken is een reflectie van de tijd waarin hij leefde. Onder invloed van de tumultueuze, ideologische wereld van zijn tijd en Duitse filosofen en historici als Hans-Georg Gadamer (1900-2002), Martin Heidegger (1889-1976) en Karl Löwith (1897-1973) beschreef Koselleck een wereld zonder eeuwige wederkeer, maar niet zonder herhaling. Onze wereld wordt nou eenmaal getekend door bepaalde constanten: we zijn allemaal mensen die leven, eten, zich voortplanten, spreken, samenkomen etc. Ook buiten de mens is herhaling zichtbaar: fysische processen en de cycli der natuur (zoals pandemieën) zijn deel van onze wereld en geschieden buiten de mens om. Al die dingen zijn universeel voor Koselleck en betekenen dat historische situaties een gedeelde kern hebben. En dat betekent weer dat we ervan kunnen leren. Om een laatste keer terug te grijpen naar mijn voorbeeld: de aanval op Oekraïne en die op Polen zijn niet hetzelfde, maar sommige dingen veranderen nooit, en die dingen – waaronder mensen – zijn aanwezig in beide oorlogen. Betekent dat niet dat we iets uit de ene situatie kunnen toepassen op de andere? Is het niet zo dat iedere situatie zowel uniek als herhalend is, en moeten we niet analyseren wat zich herhaalt in ‘unieke’ momenten? Volgens Koselleck zijn dit de vragen die historici moeten beantwoorden voordat – en zodat – ze het verleden kunnen bekijken, beschrijven en begrijpen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s