Tekst /// Dieuke Kingma Beeld /// Mila Milošević
Mijn ouders hadden vroeger een abonnement op het Noordhollands Dagblad. Terwijl we ‘s morgens boterhammen met kaas naar binnen werkten lazen mijn moeder en ik de krant en zat mijn broertje nukkig van zijn ochtendhumeur voor zich uit te staren. Het logo van het dagblad is een rood vierkantje met daaroverheen in het zwart-wit de kop van Noord-Holland. Ik zag in dat logo altijd een hondenkop, met Texel als de oren, de Noord-Hollandse kust als nek en West-Friesland als neus. Ik heb nooit echt veel binding gevoeld met West-Friesland, terwijl mijn oma en moeder hier vandaan komen en ik er opgroeide. Nu mijn oma de namen en dagen steeds meer door elkaar haalt voel ik mijn nieuwsgierigheid toenemen. Wat is dat eigenlijk, een Westfries? Welke tradities kenmerken de Westfriezen? En hoe zijn die veranderd? Op zoek naar antwoorden en verhalen.
De groôste liefde weunt in de kloinste huisies
‘Nou mens, zomaar Dieuk op bezoek. Wat gezellig.’ Op het houten tafeltje in de woonkamer van mijn oma staan halflege kopjes thee en koeken in een oranje doosje. Mijn oma is 84 jaar oud en wordt vergeetachtig, al vindt ze zelf dat haar koppie nog goed is. Het interieur van haar huis is al zolang ik leef niet veranderd. Oma is nooit zo van het opruimen en weggooien geweest. Haar huis is een museum van haar leven in het dorp Bovenkarspel. Eerst met haar man en kinderen en uiteindelijk al zo’n 25 jaar alleen. Op de zolder liggen verstofte bankafschriften uit de jaren 60 en zware stenen die mijn moeder verzamelde in haar kindertijd. In de woonkamer staat een bruine kast, waar vroeger de radio in stond. Wanneer ik bij mijn oma bleef slapen luisterden we ’s ochtends naar Radio 4 en dronken we koude melk uit witte mokken versierd met roze en paarse bloemen. De radio is er niet meer, de plank is leeg. Wat wel nog te vinden is in deze kast, zijn stapels boeken. Een boek over molens, eentje over de Zuiderzee en een andere over de geschiedenis van de tuinbouwsector. Op een verstofte plank liggen stapels jaargangen van het Westfriese tijdschriftje Skroivendevort.
Op de zolder liggen verstofte bankafschriften uit de jaren 60 en zware stenen die mijn moeder verzamelde in haar kindertijd
Het stapeltje Westfriese tijdschriften verklapt dat mijn oma een echte Westfries is. En echte Westfriezen spreken Westfries, volgens een van de boeken die ik van mijn oma kreeg. ‘En je mag ‘m houwe hoor!’ Ik heb het dialect via mijn moeder meegekregen en volgens haar klonk ik vroeger, nadat ik een paar nachten had gelogeerd bij mijn oma, als een doorgewinterde Westfries. Ik was me nooit zo bewust van mijn accent totdat ik naar Amsterdam verhuisde. Helaas lijkt het accent met elke generatie wel verder te verdampen en ik vraag me af of ik er wel aan kan vasthouden, hier in de grote stad waar de ‘r’ niet rolt. Tegenwoordig gebruik ik een overdreven accent alleen als ik duidelijk wil maken dat ik geen vervelende yup ben.
Met elke generatie lijkt het accent wel verder te verdampen en ik vraag me af of ik er wel aan kan vasthouden, hier in de grote stad waar de ‘r’ niet rolt
Mijn oma was het weekend voor ik bij haar langsging naar mijn moeders celloconcert gegaan. ‘Nou mens, ze zat wat an te pingelen hoor met dat ding’ zegt ze. Tegenwoordig gaat mijn oma niet veel meer op stap, want ze begint ‘te sukkelen’. Ze loopt wat stroef en kookt niet meer voor zichzelf. Het hoort bij de leeftijd, denkt ze, want iedereen om haar heen ‘zit […] al in de lappenmand’. Maar ondanks die leeftijd zit oma nog vol verhalen over vroeger en vertelt ze hierover met een aanstekelijke lach. Zoals het verhaal over haar schoonmoeder, wiens ‘knaarie’ soms wegvloog omdat het kooitje open stond. Dan liep ze even naar de winkel om een nieuwe te kopen.
In mijn oma’s jongere jaren hielden vrouwen zich veel bezig met het huishouden en handwerken. ‘’s Avonds kwamen die […] bij elkaar en dan zaten ze mooi te borduren. Of sokken stoppen hoor, want dat moest ook gebeuren. Daar was die avond dan mooi geschikt voor’. De Plattelandsvrouwen organiseerden daarnaast avonden met lezingen, maar ‘dia’s hadden ze nog niet eens, ze moesten het hun eigen maar voorstellen’. En met de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen ging mijn oma ook wel op pad. Op een van de stoffige kamers op de eerste verdieping staan prijzen die ze won bij het kegelen. De mannen gingen ‘te biljarten of te kolven’, dat laatste was een oer-Hollandse voorloper op golfen. Volksdansen deden ze niet in ‘de Streek’, het gebied in het oosten van West-Friesland, ‘maar wel in Aarswoud en Sijbekarspel’. Mijn oma en opa waren niet echt vaste kerkgangers, maar veel mensen in West-Friesland waren dat wel en zijn dat nog steeds. ‘Welneee… ik denk dat opa er niet van vond wat hij verwachtte’.
Er wordt aangebeld. ‘Ik denk iemand van de trombosedienst,’ zegt mijn oma, en ze loopt traag naar de deur. ‘Een zak met vergif. Moet ik deze nou in één avond opeten?’ De jonge vrouw aan de deur kijkt haar een beetje beduusd aan en lacht zachtjes. ‘Ik wou dat het een zak kersenbonbons was,’ verzucht mijn oma terwijl ze de doosjes medicijnen uit een papieren zak tilt.
‘Ik wou dat het een zak kersenbonbons was,’ verzucht mijn oma terwijl ze de doosjes medicijnen uit een papieren zak tilt.
Terwijl oma aandringt om het eten op te warmen (het was immers al tien over vijf) probeer ik meer verhalen los te peuteren. Hoe zat het bijvoorbeeld met feesten en partijen in het West-Friesland van de jaren 50 en 60? Feesten zoals de kermis waren altijd al populair maar werden niet door iedereen bezocht. ‘Want het was te werelds eigenlijk. Zoals je opa, dan gaf zijn moeder wat geld en dan konden ze stiekem. Want het was natuurlijk niet christelijk en je opa’s vader wilde dat ook niet. Maar van dat was mijn schoonmoeder een boef hoor want dan had ze geld achterhouwen en dan zei ze “ga maar hoor, niks zeggen”.’ Tegen haar man zei zij dan dat ze niet zou weten ‘waar ze benne’. Ook het feit dat mijn opa in een jazzbandje speelde was eigenlijk schandalig, vonden zijn ouders. ‘Dat was wel een beetje zo. Die ‘jesbentjes’, dat begon toen net een beetje, vijftig of zestig jaar geleden. Ik weet niet eens hoe zijn moeder het aan de weet komen is, maar dat vonden ze dan nog wel eens te ver gaan’.
Kloine dinge benne veul belangroiker as grôte woorde
Het West-Friesland van mijn oma stond dus in het teken van handwerk en de kermis. Maar hoe ziet het moderne West-Friesland eruit? Ik bel Gavin, een lange, roodharige jongen met een brede glimlach en nieuwsgierige ogen. Hij praat rustig, want hij zit op kantoor in Hilversum, waar hij meeloopt bij NPO Radio 1. Zijn radiocarrière begon echter als vrijwilliger bij radio WEEFF (‘het staat nergens voor’), de streekomroep van West-Friesland. Daar leerde hij het vak én de Westfriezen goed kennen. In 2021 ging hij achttien verschillende dorpen af om te leren over de bevolking en om te kijken wat elk dorp nou bijzonder maakte. En precies daar wilde ik hem over spreken.
In plekken als Bobeldijk is de laatste kroeg al gesloten.
‘Heel veel dorpen lopen leeg, vooral de kleinsten,’ vertelt Gavin. Veel jongeren trekken naar de steden toe – niet per se omdat ze dat willen, maar omdat er steeds minder voorzieningen zijn in de plekken waar ze opgroeien. De kleine dorpen zien hun jeugd vertrekken en maken zich zorgen over hun voortbestaan. In plekken als Bobeldijk is de laatste kroeg al gesloten.
Op sommige plekken praatten mensen alleen maar Westfries tegen Gavin, een taaltje dat hem onbekend is en voor het laatst gesproken werd door zijn opa. De enige plek waar hij het dialect tegenkwam was bij zijn werk als radiomaker bij WEEFF, waar minstens eens per uur een Westfriese artiest werd gedraaid. In Berkhout, vertelt Gavin, zijn ze trots op de band Oôs Joôs, die hier vandaan komt en volledig in het Westfries zingt. Op mijn middelbare school trad de conciërge op met de band Skotwal, die eveneens alleen maar in het Westfries zong. WEEFF richt zich vooral op de jeugd, want de Westfriezen maken zich zorgen om de vergrijzing. Iedereen vertrekt naar Enkhuizen, Hoorn of Amsterdam, en steeds vaker voegen dorpen zich samen. West-Friesland barst van de initiatieven om jongeren aan te trekken en ook de kermis is nog steeds een centraal onderdeel van de Westfriese identiteit. ‘Je zou kunnen stellen,’ zegt Gavin, ‘dat moderne tradities vooral gericht zijn op het enerzijds behouden van de dorpsidentiteit, en anderzijds het vasthouden van en proberen aan te trekken van de jeugd.’
De ouderen die achterblijven gaan naar de kerk of zijn actief bij verenigingen. In sommige dorpen zie je dat er één plek is die meerdere functies vervult: een gebouw kan als café worden gebruikt maar ook als restaurant of buurthuis waar mensen komen kaarten, bridgen of biljarten. ‘Dorpen doen hun best om het een beetje een eenheid te houden,’ zegt Gavin. Iedereen lijkt met een zekere achterdocht en irritatie naar de stad te kijken – het is een ‘moetje’ voor de jeugd en tegelijkertijd een bedreiging voor de ouderen. ‘Maar,’ zegt Gavin, ‘er is ook een groep trotse Westfriezen die na hun uitstapjes naar de stad wel terugkeert naar de plek waar ze opgroeiden. Ik sprak een man van eind twintig die in Amsterdam had gestudeerd en nu weer terugkwam naar zijn geboortedorp om daar met zijn vriendin te settelen. En daarnaast komen veel jonge gezinnen naar de dorpjes vanwege de krappe woningmarkt.’ Ook kent West-Friesland al heel lang een stroom arbeidsmigranten uit Oost-Europa die op het land komen werken, al leven die vrij gesegregeerd van de Westfriezen.
Gavin vertelt dat hij altijd goed werd ontvangen in de dorpen die hij bezocht. ‘Ze zijn heel vriendelijk en open,’ zegt Gavin, ‘ik heb veel meer mensen gesproken dan me zou lukken in Hilversum. Maar doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg – die vibe was er wel. Alhoewel, ik ben natuurlijk vrij uitgesproken in hoe ik eruit zie, maar kreeg nooit gekke opmerkingen of blikken.’ Gavin heeft wel het idee dat de meeste mensen van onze leeftijd die wat expressiever zijn, verhuizen. Maar zelfs in de kleinste dorpjes wordt nu een pride georganiseerd, en West-Friesland heeft een toegewijde regenboogweek. En op de website voor het LHBTI-platform West-Friesland staan allerlei evenementen gepland, zoals Enkhuizen Got Drag Talent of Filmfestival Roze Week Hoorn.
Koik niet wat of je verloren hewwe, koik nei wat of je overhouwe
Het is kwart over zes en terwijl ik wegloop van het huis van mijn oma zwaaien we naar elkaar. ‘Daaahaag!’ roept zij. ‘Dooeehooeeg!’ roep ik. ‘Voorzichtig doen! Niet met vreemde mannen mee gaan!’ Ik loop langs rijtjeshuizen en nieuwbouwappartementen en gluur naar binnen. Ik zie borduurwerkjes aan de muren, een dikke kat op de vensterbank, een baby die wordt gevoerd en een stel van een jaar of veertig dat bewegingsloos voor de televisie zit. Het is hier stiller geworden sinds de jaren dat ik bij mijn oma kwam logeren, maar sommige dingen zijn niet veranderd. De man met de zwarte labrador zwaait elke dag naar mijn oma, de SPAR is er nog steeds (al kent mijn oma de nieuwe eigenaren niet bij voornaam) en er is nog elk jaar kermis. Ik heb hier vele nachten gelogeerd, in het oude kamertje van mijn moeder. We gingen naar Sprookjeswonderland of brachten de krant langs bij de buurvrouw en ‘s avonds aten we macaroni in de vorm van Spongebob. Mijn nieuwsgierigheid naar dit dorp en deze regio is alleen maar toegenomen door de verhalen van Gavin en mijn oma. Het contrast tussen oud en jong, en dorp en stad is symbolisch voor deze tijd, denk ik. Het uitsterven van dorpen betekent ook de afname van het gemeenschapsgevoel, datgene waar in de stad zo naarstig naar gezocht wordt. Misschien moeten we ons daarvoor simpelweg naar de snuit van de hondenkop van Noord-Holland draaien.