Tekst /// Kevin Hoogeveen Beeld /// Winonah van de Bosch
In ieder nummer doet een van onze schrijvers het gedachtegoed van een geesteswetenschapper voor je uit de doeken. Deze keer is het denken van filosoof en theoloog Paul Tillich (1886-1965) aan de beurt. Hij schreef het boek De moed om te zijn. Iedere mens, hoe dapper ook, kan niet ontsnappen aan de oerangst: de angst van een eindig wezen voor het oneindige niet-zijn (Utrecht 2019, blz. 49). Hoe ga je met deze angst om? Tijd voor een duik in Tillichs denken.
Paul Tillich was luthers predikant, filosoof en theoloog. Hij geldt als een van de meest invloedrijke theologen van de twintigste eeuw. Religie is geen verzameling dogma’s, aldus Tillich, maar moet een zoektocht zonder einde zijn, een zoektocht naar waarheid, God en de mens. Steeds opnieuw moet het christendom zich herpositioneren in dialoog met de vraagstukken van alledag, die constant in beweging zijn. De meeste centrale vraag in dezen is dan: wie ben ik?
Vanaf 1929 doceerde Tillich godsdienstfilosofie in Frankfurt. Hiervoor was hij docent theologie in Berlijn en Marburg. Vanwege zijn verzet tegen de opkomst van het nationaalsocialisme en omdat hij zich actief inzette voor zijn joodse studenten, kreeg hij in 1933 een beroepsverbod opgelegd, tezamen met zijn joodse collega’s en studenten en enkele niet-joodse medestanders. Na aan een arrestatie te zijn ontkomen, vertrok hij naar de Verenigde Staten, alwaar in 1955 De moed om te zijn verscheen. Het boek is niet los te zien van wat zich in de tussentijd had voltrokken. Het gaat in op levensvragen over angst voor de dood en de zinloosheid van het leven, alsook de moed om samen te leven en jezelf te zijn.
Wat is moed? Tillich begint zijn boek met een korte historische verkenning van het begrip ‘moed’ bij denkers in de traditie van Plato. Van de Socratische dialoog Laches gaat hij tot aan Nietzsches Also sprach Zarathustra. Moed is onlosmakelijk verbonden met zijn. Omdat Socrates deze ontologische dimensie van moed over het hoofd zit, slaagt hij er in Plato’s dialoog maar niet in een adequate definitie te formuleren. Je kunt de christelijke hoop moedig noemen, of de zelfaanvaarding volgens Spinoza. Echt moedig is ook diegene die met Nietzsche durft te zeggen dat God dood is, die zich staande weet te houden wanneer hij zich geconfronteerd weet met een volledig zinloos bestaan.
Tegenover een iets staat altijd een niets. Het niet-zijn, als ontkenning van wat is, is onontkoombaar. Dit niet-zijn boezemt angst in. De dood, de grote gelijkmaker van de mensheid, is vaak als een vreeswekkend vergezicht, een eindstation dat nog lang op zich mag laten wachten. Zij gaat aan je voorbij tot ze jou bezoekt, en dan stopt het zijn zoals de mens dat kent.
Tillich onderscheidt drie typen angst: de angst voor noodlot en dood, de angst voor leegte en zinloosheid, en de angst voor schuld en afwijzing. De eerste angst, die voor noodlot en dood, hangt samen met de onvoorspelbaarheid van het bestaan en zijn eindigheid. Op een gegeven moment houdt een mens op te zijn. Vaak genoeg gebeurt dit onverwachts. Onaangekondigde tegenslagen kun je als fatum, noodlot, beschouwen, waarbij een onvoorziene dood steeds tot de mogelijkheden behoort.
De angst voor leegte en zinloosheid is de angst voor een wereld waarin je slechts weinig of niets zeker weet.
De tweede angst, voor leegte en zinloosheid, hangt samen met de geestelijke component van een menselijk leven. Zo kan een mens idealen koesteren, maar steeds bedrogen uitkomen. Hij wisselt van het ene vurige ideaal naar het andere vurige ideaal, waarbij steeds een huls achterblijft na de ontdekking van een teleurstellende leegte; vaak is de werkelijkheid ontmoedigend weerbarstig. Zinloosheid is het verlies van een levensdoel dat volgt op een leeg geestelijk leven, op het wegvallen van de fundamenten waarop een mens zijn leven had gebouwd. Dit kan geloofsverlies zijn, maar ook een andersoortige knauw in het wereldbeeld. De angst voor leegte en zinloosheid is de angst voor een wereld waarin je slechts weinig, of zelfs niets, zeker weet. Wie bereid is te twijfelen en zijn denkbeelden te bevragen, kan een verlies van principes en een val in de afgrond van zinloosheid voorkomen.
De derde angst betreft schuld en afwijzing. De mens is rechter van zijn eigen acties en heeft hiermee zijn eigen morele zelfbestemming in de hand. Schuld is hier je eigen negatieve oordeel over je daden. De afwijzing is een soort laatste oordeel over jezelf, waarin je jezelf verwerpt. Je velt zo’n negatief oordeel over jezelf dat je je niet langer in staat acht een positief te beoordelen daad te volbrengen.
Struisvogelgedrag, zelfopsluiting en dichtgetikt doorleven zijn niets anders dan vluchten uit angst voor dood, zinloosheid en afwijzing.
Wat moet je als mens in een dergelijk angstig bestaan? Noodlot, dood, leegte, zinloosheid, schuld en afwijzing: allemaal zijn ze onlosmakelijk met het leven verbonden. Er zijn allerlei schijnoplossingen denkbaar. Je kunt de dood doodzwijgen en negatieve gebeurtenissen zo veel mogelijk uit je leven proberen te bannen. De leegte kun je uit de weg proberen te gaan door je op te sluiten in je eigen gelijk. Je eigen opvattingen en die van gelijkgestemden zijn rotsvast zolang je ieder tegengeluid uit je bubbel weert. Wie geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden, loopt ook weg van het kritisch reflecteren op het eigen gedrag. Struisvogelgedrag, zelfopsluiting en dichtgetikt doorleven zijn niets anders dan vluchten uit angst voor, uiteindelijk, dood, zinloosheid en afwijzing.
De remedie die Tillich voorstelt is de moed om te zijn. De moed is het bevestigen van het zijn tegenover het niet-zijn. Je moet durven zijn als individu en in een gemeenschap. De dood is een gegeven dat je moet accepteren. Je mening is feilbaar. Een mens maakt fouten, maar heeft eveneens de mogelijkheid zijn gedrag te verbeteren. Toch kun je jezelf verliezen in een groep en kan anderzijds een te grote ik-gerichtheid doorslaan. Tillichs uitweg hier is er een van geloof: je moet durven aanvaarden dat je aanvaard wordt, in een vorm van absoluut geloof. “De moed om te zijn is geworteld in de God die verschijnt God in de angst van de twijfel is verdwenen” (blz. 190).
Dit korte exposé doet niet volledig recht aan Tillichs boek. Als zijn antwoord op het probleem van de angst je onduidelijk is gebleven, kan ik je alleen aanraden het boek in zijn geheel te lezen. De verschillende angsten die hij benoemt, hebben niet aan actualiteit ingeboet. Je kunt je afvragen wat er ten grondslag ligt aan de verharding van het debat in de samenleving. Sluiten mensen zich op in hun eigen gelijk, omdat zij bang zijn voor de onzekerheid van hun stellingname en voor het onvermogen van de mens alles te doorzien en te begrijpen? Weigeren we onze verantwoordelijkheid te nemen uit angst voor het harde oordeel dat we over onszelf gaan vellen wanneer we al onze daden even goed voor het licht houden?
De verhouding tussen God en mens duidt Tillich aan met het “ik-Jij” van Martin Buber. Je zou er haast het bijna mystieke gedicht ‘Ich und Du’ bij moeten lezen om te begrijpen wat Tillich nu precies bedoelt. En wat let je? Je hoeft niet met Tillich lutheraan of met Buber jood te zijn om inspiratie te putten uit hun filosofisch-theologische werken. Iedere mens kent angst, en iedere mens zoekt naar een manier om ondanks die angst te leven.
Deze tekst verwijst naar de Nederlandse vertaling van Tillichs boek van de hand van C.B. Burger en Jakob Mordegaai: De moed om te zijn. Over de menselijke persoonlijkheid en de zin van het bestaan (Utrecht 2019).