Teleurstellende nachtclubscènes

Tekst /// Lucas Gortemaker Beeld /// Lesine Möricke

In de hoofdzaal van CINEMATEK, het Koninklijk Belgisch Filmarchief, zit ik het liefst in de uiterst rechtse stoel van de bovenste rij. Vanaf daar heb ik volledig zicht op de rest van de zaal, kan ik mijn benen strekken in het gangpad en zou ik eenvoudig voortijdig kunnen vertrekken wanneer ik dat zou wensen. Van dat laatste is, de talloze keren dat ik daar heb gezeten, gelukkig nog nooit sprake geweest. Een paar zaterdagavonden geleden keek ik vanuit mijn lievelingsstoel naar Maelström (Frans voor maalstroom). Dit is een Canadese speelfilm uit 2000, die door Denis Villeneuve werd geschreven en geregisseerd.

In zakelijk opzicht leidt Bibiane Champagne, 25-jarige dochter van een beroemde moeder, een relatief succesvol leven. Op een druilerige nacht rijdt ze in haar auto door verlaten straten van Quebec naar huis. Even daarvoor is ze vroegtijdig van een huisfeest vertrokken, omdat ze er werd lastiggevallen door een begerige jongeman. Achter het stuur vecht ze, versuft van verdovende middelen, tegen het dichtvallen van haar ogen. Op een onbewaakt moment schept ze een grijze visboer, die vanachter een rij geparkeerde rijtuigen zomaar de straat oversteekt. Het ongeval voltrekt zich vanuit tweevoudig perspectief. Bibiane rijdt geschokt verder. De aangereden visboer krabbelt – het is bijzonder pijnlijk om naar te kijken – met veel moeite op. Hij strompelt naar zijn huis, waar hij sterft. Het voorval laat Bibiane niet onbewogen. Nadat ze uit een metroblaadje heeft vernomen dat een aangereden 53-jarige man van Noorse afkomst dood is gevonden, vertelt ze aan een willekeurige metroreiziger op een uitgestorven perron dat ze iemand heeft gedood. Het is dan middernacht. Overdag zou een dergelijke schuldbekentenis, denk ik, minder gauw worden gedaan. Buiten het gegeven dat er overdag doorgaans meer bedrijvigheid is, staan bepaalde gedachten en gevoelens potentiële blootstelling aan zonlicht niet toe. De willekeurige metroreiziger lijkt overigens bepaald niet onder de indruk van Bibianes bekentenis. Zolang verder niemand ervan weet, ziet hij niet in wat het probleem is.

Een korte scène in de film speelt zich af in een nachtclub. Bibiane stapt gejaagd door haar ruime appartement. Ze prevelt dat ze niet langer alleen wil blijven en slikt daarna een tablet van het een of ander. In het volgende shot danst ze op een robuuste technobeat, met stroboscopische lichteffecten op haar gezicht en lichaam. De mensen die haar omringen, dansen op dezelfde beat. Dat houden ze vol tot het ochtendgloren. Bibiane neemt een jongen mee naar huis en heeft seks met hem.

Hoewel de film mij verder zeer aanspreekt, is deze specifieke sequentie exemplarisch voor wat ik zo teleurstellend vind aan doorsnee nachtclubscènes: het alledaagse gedans van een stel getroebleerde of criminele drugsmisbruikers op onbezielde muziek. Als bevlogen bezoeker van nachtelijke danszalen herken ik mijn eigen ervaringen namelijk totaal niet in dat beeld. In films dienen nachtclubs vaak als glorieuze decors voor grimmige praktijken, hedonistische handelingen, ontsnappingen of veroveringen. Op zichzelf is er met veel van deze atmosferische nachtclubscènes niets mis: meestal zijn ze knap gemaakt en passen ze binnen de context van de betreffende film. Mijn probleem ermee is alleen dat ze in mijn ogen nauwelijks overeenkomen met wat nachtelijk uitgaan in essentie kan zijn. Als begin twintiger begon ik te ontdekken wat dat uitgaan voor mij zoal bijzonder maakte. Destijds bestonden weken nog uit zes dagen, want de weekeinden smolten samen als één lange dag. Een dag waarop ik mij rond middernacht in ondergrondse, leegstaande, betonnen ruimtes bevond, waar diskjockeys mij in een voortdurende stroom van onbekende geluidsgolven stortten. De maan had, samen met de muziek, een overweldigende invloed op het water in mijn lichaam. Mijn geraamte wervelde tot aan het kleinste bot en talrijke gedachten reisden in een paar seconden naar Saturnus en terug. Bekrompen klasgenoten van de middelbare school waren veranderd in vrije geesten met scheve kaken. De gigantische zwarte gaten in onze strakke gezichten absorbeerden alle vreugde op aarde. Het duurde uren voordat we zelfs maar overwogen om naar huis te gaan en alleen de zon kon onze nachtelijke bespiegelingen op ons leven doen verschrompelen. Helaas zie ik weinig soortgelijke buitensporig krachtige belevingen van nachtelijke devotie terug in de gemiddelde nachtclubscène. In de regel winnen voorspelbare uiterlijke verschijningsvormen het van de meer spirituele dimensies. Zo gebruiken personages opzichtig allerlei drugs zonder dat de verrijkende geestelijke uitwerkingen ervan daarbij in acht worden genomen. 

Natuurlijk zijn er filmmakers die erin slaagden nachtelijke dansscènes op een interessante manier in hun films te integreren. In The Very Eye of Night (1958) van Maya Deren zweven negen dansers gracieus in een oneindige sterrenhemel. Van deze tedere 16 millimeter zwart-wit negatieffilm circuleren verschillende versies op het internet. De originele muziek, met Japans ensemble van houtblazers en percussie, werd gecomponeerd door Teiji Ito. De dansers, die innig met elkaar zijn verbonden, vliegen liefdevol rond. Mijn verlangen ze tussen de sterren te vergezellen is immens. Gemini, laat mij erbij, alstublieft… Ik zie er óók goed uit zonder T-shirt! In een alternatieve versie produceert een anonieme componist griezelige klanken die de stemming onmiddellijk doen kantelen. In deze huiveringwekkende versie beangstigen de dansers. Ze zijn verloren zielen, op zoek naar verlossing in een bodemloze leegte. Hoewel het hier weliswaar geen letterlijke weergave van een nachtclub betreft, komt de originele versie van deze korte film voor mij toch vrij dicht bij de essentie ervan.

In het essay ‘The Doors of Perception’ (1954) beschreef Aldous Huxley een stoel die hij tijdens een mescalinetrip observeerde. De bamboestoelpoten noemde hij St. Michaël plus alle aartsengelen en hij vergeleek zijn observatie met een door Vincent van Gogh geschilderde stoel. Volgens Huxley hadden hij en Van Gogh in essentie dezelfde stoel gezien, maar waren zelfs de krachten van een krankzinnige genie ontoereikend geweest om deze identiek op het canvas weer te geven. Het schilderij is dus uitsluitend een symbool van het Ding an sich. En symbolen kunnen, hoe expressief ook, nooit hetgeen zijn wat ze representeren.

Toevallig weet ik uit eigen ervaring hoe lastig het is om nachtclubervaringen succesvol te symboliseren. Ergens aan het einde van 2021 was ’s middags in de Brusselse nachtclub Mirano voor opnames van een nieuwe langspeelfilm van de Oostenrijkse filmmaker Patric Chiha. De weinige figuranten moesten, in gekunstelde beeldvullende opstellingen, in doodse stilte dansen. Uiteraard benaderde deze ongemakkelijke nabootsing de intensiteit van een ware uitgaansavond allesbehalve en is het twijfelachtig of die in de uiteindelijke film wel tot uiting zal komen.

In de zomer van 2020 heb ik hiertoe zelf ook een poging gewaagd in een filmstudio met rookmachines, gekleurde lichten, elektronische muziek en professionele dansers. Achteraf schaam ik me een klein beetje voor deze mislukte poging. Misschien kan ik toch iets opsteken van de wijze woorden van de willekeurige metroreiziger, die aan het einde van Maelström weer opduikt. Zolang verder niemand ervan weet, is er immers geen enkel probleem.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s