Tekst /// Mila Milošević Beeld /// Mila Milošević
Een bloesemboom op een rotonde. Telkens als de tram langsrijdt begint het te sneeuwen. Niet bevroren water komt uit de lucht vallen, maar lichtroze bloesemblaadjes. Dit tafereel schetst Joost Oomen in een van zijn columns. Hij licht hierbij kleine geluksmomentjes als deze uit. Het publiek wordt de schoonheid van het alledaagse getoond. Op een gekke manier doet beeldend kunstenaar Edwin Wurm hetzelfde. Met foto’s van kroppen sla die Gucci-zonnebrillen dragen, een marshmallowhuis en een ‘zelfportret van augurken’ lijkt Wurms werk een ode te brengen aan dezelfde schoonheid van het alledaagse. Schoonheid hoeft zo moeilijk dus niet te zijn en zowel Oomen als Wurm laten dit zien met hun respectievelijk literaire en beeldende werk. Deze paradoxale alledaagse schoonheid is na kennisname van hun werk overal in terug te zien.
Op weg naar huis van mijn tentamen taalkunde en historische letterkunde lees ik een boek. Mijn 32e van 2021 om exact te zijn, My name is Asher Lev om nog preciezer te zijn. Ik was binnen 20 van de 90 tentamenminuten klaar met het ontleden van de zinnen en het verklaren van de Middelnederlandse verschijnsels en besloot de extra tijd dankbaar te gebruiken. Ik maak me klaar om uit de trein te stappen; boek wegstoppen, oortjes en de zo zacht staande muziek dat je het eigenlijk net niet hoort uit, portemonnee met daarin een OV-chipkaart in de aanslag. We rijden zo het station binnen. Deze handelingen worden echter onderbroken, een oude vrouw, zo’n lieve oma, mompelt ‘Mooi boek he?’ Ze krijgt een verbaasde blik van mij terug: ‘Pardon?’ ‘Zo mooi geschreven is dat, niet? Asher Lev?’ Nu praat ze luider. ‘Ja, jazeker’ Reageer ik nog steeds beduusd. Dit is een van mijn eerste treinconversaties in tijden, ik blijf haar aankijken. ‘Is het je eerste keer?’, wijzend naar het boek. ‘Ja, ja, klopt, maar het is erg mooi.’ Ons gesprek valt stil. Als de deuren opengaan om de passagiers uit te laten kijk ik haar nog eens aan: ‘Fijne reis nog!’ ‘Jij ook!’ Het is dat ik Oomen pas de volgende dag zou horen praten en voordragen, anders had ik kunnen zweren dat ook nu mijn hart een klein, zacht perenliedje zong, misschien zelfs maar neuriede. Het maakte de regen minder ergerlijk, mijn tentamencijfer mooier en dat ik, toen ik het boek uitlas, aan haar dacht.
Ik had kunnen zweren dat ook nu mijn hart een klein, zacht perenliedje zong
Het perenlied zou je het beste kunnen omschrijven als Oomens literaire concept. Het is niet alleen de titel van zijn debuutroman, dingen die een bepaald geluk of een zekere schoonheid uitstralen zingen ook het perenlied. En slechts soms kun je dat perenlied horen, dan ben je gelukkig.
Afgelopen oktober ontmoette ik Oomen op De Literaire Marathon waar ik vrijwilliger was. Eigenlijk hoorde ik alert te staan wachten tot er iets nieuws in mijn oortje werd doorgegeven: ‘Is alles nog in orde backstage?’ ‘Kan iemand twee vegetarische broodjes voor de poco (podium coördinator) en de presentator brengen?’ ‘Is er nog voldoende wijn?’ In plaats daarvan besloot ik mijn tijd anders, nuttiger (hopelijk), vermakelijker (zeker), te gaan besteden. Ik ging de Raadszaal van de Arminiuskerk in Rotterdam binnen en nam plaats dicht bij de deur, mocht het dan toch nodig zijn dat er ergens twee flessen wit heen worden gebracht dan kon ik dat altijd nog zonder al te veel te storen doen. Joost Oomen was aan de beurt. Eerder die avond sprak ik hem al kort over het interview in de Absint. ‘Ik vond vooral de vijf Orangina vrij indrukwekkend.’ Het enthousiasme was van Oomens gezicht af te lezen: ‘De arme jongen had nog nooit Orangina op!’ Zoals je merkt was het een lang gesprek met veel emotionele en intellectuele diepgang. Toen was Joost dus aan de beurt, en hij droeg voor uit zijn roman, Het perenlied. Over een zoon van een stamleider die, sinds er een peer in de koeienstront was gevallen, van alles ging lachen, blij werd en soms zelfs moest huilen van geluk, dit alles tot het grote onbegrip van zijn vader. Na dit stuk volgde er nog een gedicht over de politiek: ‘Dit is mijn enige gedicht over de politiek én het weer: “Een groep koeien…”’ Oomen sloot de avond af met het, ergens tussen zingend en sprekend in, voordragen van ‘Ik ben een kurkje, ik ben een heel klein kurkje’. Nog voordat het applaus goed en wel was weggestorven, sloop ik de deur uit, de plicht riep.
In de meivakantie van 2022, ruim een half jaar nadat ik Oomen zag spreken, was ik in Belgrado. Een paar dagen eerder liepen we al hoopvol naar de deuren van Muzej savremene umetnosti (het museum voor moderne kunst), maar die waren toen nog gesloten. De expositie werd nog opgebouwd en in zo’n klein museum betekende dat geen toegang. Nu waren we terug en zwaaide de deur wel voor ons open. We konden ons onder laten dompelen in de wereld van de Oostenrijkse kunstenaar Edwin Wurm.
Het meubelstuk mag pas verlaten worden als de fles op is of de bezoeker bezopen
Het eerste wat je zag was een dikke, marshmallowachtige, rode auto. Een cabrio die te ver opgeblazen was en de naam fat car droeg. Verder lopend zagen we een camper met uitgezaagde gaten. Wurm had voor de bezoekers overal een soort handleidinkje bijgeschreven. Naast verschillende gaten stond dan dat je je hoofd erdoor moest steken of op het bed moest gaan liggen om zo je benen de lucht in, door het dak, te doen. Verderop was er eenzelfde interactief werk, ditmaal meubelstukken met gaten waarin je moest gaan staan. Vervolgens las je de instructie en zie daar, in een van de lades hoort een fles sterke drank te liggen. Het meubelstuk mag pas verlaten worden als de fles op is of de bezoeker bezopen (in de praktijk lagen de flessen er helaas niet, vermoedelijk was dit vanwege de coronamaatregelen). Een verdiepingshoge trui die van het plafond hangt en van daar over de grond uitstrekt, een zelfportret van augurken, sinaasappels waarop je moet liggen zonder de grond te raken, een pratend marshmallowhuis en absurdistische fotoseries met aangeklede kroppen sla en mensen in benarde posities. Door al deze alledaagse dingen uit hun context te halen en een nieuw soort functie te geven, werden deze anders, mooier. Wurms werk was lachwekkend, maar vooral ook een ode aan het banale; het leven en de dingen.
Eenzelfde ding lijkt Joost Oomen te doen in zijn literaire werk en columns; hij schrijft verhalen over treinreizen, groepen koeien, kleine kurkjes, vissen en, natuurlijk, het perenlied. Dit laatste is het uitgangspunt voor zijn debuutroman uit 2020. Wanneer er mooie momenten voorkomen in het leven wordt het perenlied gezongen. In een interview met de Volkskrant, die hem tot literair talent van 2021 benoemde, zegt Oomen dat hij de wereld mooier en minder efficiënt wil maken. Dat mooier maken lukt hem al aardig. Met zijn columns en literaire werken laat hij een zeker licht schijnen op de gewone dingen in het leven die daardoor een ongewone en eerder ongeziene schoonheid vertonen. Zelf zag – en zie – ik dat ook terug in mijn eigen leven.
Oomen en Wurm delen de wereld, bewust of onbewust, hun gave mee. Zij tonen een wereld door hun eigen roze bril, die de wereld net een stukje mooier maakt. Zo wordt dan weer aangetoond dat schoonheid lang niet altijd zo elitair of lastig is als altijd maar voorgesteld wordt. Dus kijk voortaan vrolijk uit naar die peer als lunch, die mooie auto die op de hoek staat of de bladeren aan de bomen die elke dag een andere kleur hebben, want ook dat is schoonheid en dat zien is een kunst.
Een gedachte