Tekst /// Afra van Ooijen Beeld /// Bert Slenders
De rol van musea wordt steeds meer onder de loep genomen vanwege de manier waarop zij in het verleden hebben bijgedragen aan de ontwikkeling en het in stand houden van Eurocentrische en koloniale denkbeelden. De groeiende roep om musea te dekoloniseren heeft ervoor gezorgd dat er steeds meer tentoonstellingen ontstaan die zich richten op de zwarte bladzijden uit de Nederlandse geschiedenis. Na de tentoonstelling over het slavernijverleden, die vorig najaar te bezichtigen was, opende het Rijksmuseum dit jaar zijn deuren om de confrontatie aan te gaan met de bloedige geschiedenis van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Ik besloot een bezoekje te brengen aan het Rijks om te kijken in hoeverre Revolusi! Indonesië onafhankelijk radicaal breekt met ouderwetse koloniale denkbeelden.
Dekolonisatie van westerse musea
Net als veel Europese landen met een koloniaal verleden, is Nederland vaak bekritiseerd om zowel onwetendheid, als het niet-willen-weten over het onmiskenbare verleden van koloniaal geweld. De afgelopen jaren ontstaat er echter steeds meer aandacht en erkenning voor het feit dat, alhoewel kolonialisme formeel gezien verleden tijd is, de eeuwenlange koloniale geschiedenis toch een blijvende stempel heeft gedrukt op de Nederlandse samenleving. Het idee dat deze superioriteitsgevoelens nog werkzaam zijn, stond lange tijd haaks op ons nationalistische zelfbeeld van een tolerant en rechtvaardig klein landje met een ondernemende handelsgeest. Dit groeiend bewustzijn is deels te danken aan bijvoorbeeld de controversiële publicatie van Gloria Wekkers Witte Onschuld (2016), maar ook door invloeden vanuit het buitenland zoals de Black Lives Matter-protestbeweging.
Volgens Wekker verschilde het westers kolonialisme van eerdere vormen van imperialisme, omdat koloniale overheersing werd gelegitimeerd door het creëren en in stand houden van culturele en raciale hiërarchieën tussen bevolkingsgroepen. Hierbij werd de witte Europeaan bestempeld als bakermat van de beschaving en als superieur gezien ten opzichte van de zogenaamd onbeschaafde ‘ander’. Dit systeem van overheersing en exploitatie, heeft ervoor gezorgd dat ongelijke machtsverhoudingen nog diep geworteld zijn in ons ‘cultureel archief’. Met cultureel archief bedoelt Wekker het concept dat werd geïntroduceerd door de postkoloniale denker, Edward Said, die het invloedrijke boek Orientalism publiceerde in 1978. Said beoogt hiermee hoe onze denkbeelden met betrekking tot het nationale zelfbeeld zijn gevormd en zich blijven vormen.
Ook musea zijn invloedrijk in de vorming van ons cultureel archief.
Musea hebben de functie om door middel van kunst en objecten verhalen te vertellen en (historisch) bewustzijn over te brengen. Daarnaast genieten ze als institutie een bepaalde mate van intellectueel aanzien dat vergelijkbaar is met universiteiten. De postkoloniale wending heeft het verlangen om westerse musea als instituties te dekoloniseren aangewakkerd. Binnen deze context deden ook Nederlandse musea een poging om alternatieve verhalen te vertellen, zoals het Rijksmuseum in Amsterdam (Goede Hoop, Zuid-Afrika – Nederland vanaf 1600, in2017 en de Slavernij-tentoonstelling in 2021) en het Stedelijk museum Amsterdam (Surinaamse School tentoonstelling 2020-2021, maar ook de Kirchner en Nolde: Expressionisme en kolonialisme-tentoonstelling van 2021). Nu is het de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd waar het Rijksmuseum de vingers aan wilde branden en ben ik heel benieuwd hoe het Rijksmuseum daarmee is omgegaan.
Geslaagde nuances van de koloniale geschiedenis
Dat er na de Japanse bezetting een ‘dekolonisatie-oorlog’ heeft plaatsgevonden werd namelijk lange tijd in de doofpot gestopt. In plaats daarvan hebben de Nederlanders altijd naar deze tijd verwezen met de verhullende terminologie ‘politionele acties’, en naar de gepleegde oorlogsmisdaden werd verwezen als ‘excessen’. Revolusi! draait er niet omheen dat het een oorlog was. De periode 1945-1950 blijkt een periode van chaos, geweld en verdriet, die zo tastbaar mogelijk wordt gemaakt door het vertellen van persoonlijke verhalen, hoe klein of groot dan ook. Het Rijksmuseum heeft dan ook meerstemmigheid als methodiek toegepast, wat inhoudt dat een veelheid aan verschillende perspectieven een vollediger verhaal vertellen. Het doel hiervan is volgens Taco Dibbets, directeur van het Rijksmuseum, dat het publiek op deze manier de geschiedenis op genuanceerde wijze kan verwerken. Hierdoor wordt bijvoorbeeld belicht hoe het Nederlandse leger niet als het enige westerse leger actief was om gezag te herstellen, maar dat ook Engelse troepen aanwezig waren om de rust in het ontstane machtsvacuüm na de Tweede Wereldoorlog te herstellen. Ook wordt verteld hoe niet alle Indonesiërs anti-Nederlands waren, of voor een onafhankelijk Indonesië van Soekarno. De verwarring en chaos die hieruit voortkwam werd duidelijk overgebracht in het ooggetuigenverslag van een jonge Nederlandse soldaat die verward is over wie nou tegen wie vecht en naar huis schrijft: “ik snap er in ieder geval geen klap meer van!”.
In de tentoonstelling zie je hoe deconstructie al tijdens de onafhankelijkheidsstrijd werd ingezet, bijvoorbeeld in de manier waarop staatsieportretten en monumenten van Nederlanders werden verwoest en beklad.
Dekoloniseren gebeurt ook door middel van de deconstructie van taal en materiële cultuur die symbool staan voor koloniale denkbeelden. Dit betekent het verwijderen van standbeelden van personen die het koloniale systeem vertegenwoordigen, het bewuster omgaan met het tentoonstellen van stereotyperende en racistische beeldvormingen, maar ook het veranderen van achterhaalde terminologie, zoals de recente aanpassing van ‘slaaf’ naar ‘tot slaafgemaakte’. In de tentoonstelling zie je hoe deconstructie al tijdens de onafhankelijkheidsstrijd werd ingezet, bijvoorbeeld in de manier waarop staatsieportretten en monumenten van Nederlanders werden verwoest en beklad. Vooral de restanten van het Van Heutsz-monument uit Jakarta die in de zaal zijn tentoongesteld tezamen met het fotomateriaal van het verwoeste monument ten tijde van de onafhankelijksstrijd maken indruk. Mijn gedachten schieten gelijk naar de controverse rondom het Van Heutsz-monument op de Apollolaan, dat meermaals beklad werd, maar er toch nog staat.
Deconstructiedilemma’s in Revolusi!
Bij deconstructie hoort ook het kijken naar collecties van objecten die hun oorsprong vinden uit de voormalige koloniën, waarbij een kritisch dialoog moet worden aangegaan. In welke gevallen is het verantwoord zulke objecten te behouden en in welke gevallen is de overgang op restitutie rechtvaardig? Het voelde een beetje wrang om al die persoonlijke bezittingen van Indonesische onafhankelijkheidsstrijders tentoongesteld te zien in een museum dat voor veel mensen ook symbool staat voor de VOC-gloriedagen. Dit ongemak komt voor mij tot uiting in een van de eerste zalen over een vriendenboekje vol met tekeningen en foto’s van vrienden en familie van de jonge Javaanse soldaat, die uiteindelijk geëxecuteerd is door het KNIL. Een muurtekst refereert uitdrukkelijk naar het feit dat het zijn grootste nachtmerrie zou zijn als dit boekje vol met persoonlijke herinneringen in de handen zou vallen van de vijand. Zou het niet mooi zijn geweest als dit vriendenboekje, in plaats van meer dan een halve eeuw opgeborgen te zijn in een nationaal archief aan de andere kant van de wereld, ooit was teruggegeven aan zijn nabestaanden? Anderzijds laat het zien hoe oorlog vaak gepaard gaat met het confisqueren van persoonlijke bezittingen en toont het Rijksmuseum op deze manier hoe confronterend en snijdend dat gegeven kan zijn.
Eind 2021 deed het Stedelijk Museum met de Kirchner en Nolde: Expressionisme en Kolonialisme-tentoonstelling hun best om de controverse rondom de oorsprong van objecten uit voormalige koloniën te benoemen. In de muurteksten werd bijvoorbeeld benoemd of objecten waren aangeschaft, dat ze waren geconfisqueerd, of dat hun oorsprong onduidelijk is. Transparantie is een belangrijke stap in dit proces. Het bezit van objecten uit voormalige koloniën lijkt misschien in eerste instantie niet problematisch aangezien kunst en objecten grotendeels als aankopen zijn meegenomen. Naar schatting is echter meer dan 80% van de Afrikaanse kunst in het westen beland door toenemende interesse in rariteitenkabinetten en het verlangen naar exotische, ‘primitieve’ kunst. Je kunt je afvragen wat het met een cultuur doet als je geen toegang hebt tot je eigen materiële cultuur en historie. Daarnaast is het maar de vraag in hoeverre zulke handelsoverdrachten binnen de koloniale context gelijkwaardig waren.
Het gebruik van de archieven van Indonesiërs in de Revolusi! Indonesië onafhankelijk-tentoonstelling, die in bruikleen waren van het Nationale Archief, bleek al snel een bron van kritiek te zijn. Hierop hebben de curatoren in een statement geantwoord dat het niet de verantwoordelijkheid is van het Rijksmuseum om te bepalen wat wel en niet rechtvaardig bezit is. In plaats daarvan zouden zulke kwesties moeten worden opgelost in dialogen tussen de Nederlandse en Indonesische overheid. Het is niet mijn bedoeling om over deze positionering een oordeel te vellen, maar het denken over kunstbezit, wie toegang heeft tot kunst, de relatie tussen musea, rechtvaardig bezit en koloniale geschiedenissen zijn onderwerpen van discussies die nog geen eenduidige antwoorden hebben. Veel kunstwerken van Indonesische kunstenaars die zijn tentoongesteld in Revolusi! en afkomstig zijn uit de collectie van het Rijksmuseum zijn aanschaffingen van de afgelopen vijf jaar. Deze nieuwe aanschaffingen zijn zo ook te lezen als onderdeel van een groeiend bewustzijn over de rol van eurocentrische denkbeelden in westerse musea. Ik weet niet zo goed hoe ik me hoe moet voelen over deze aanschaffingen. Enerzijds is het natuurlijk goed dat niet alleen de kunst van witte mensen met een ‘oer-Hollandse achtergrond’ wordt opgenomen in de collectie van een boegbeeld van een museum zoals het Rijks. Anderzijds voelt de gemakzucht waarmee er nu wordt besloten in deze kunst te investeren na een lange periode van desinteresse scheef, en eindigt deze kunst nu wederom in het westen.
Je kunt je afvragen wat het met een cultuur doet als je geen toegang hebt tot je eigen materiële cultuur en historie.
Het dekoloniseren van musea en de manier van tentoonstellen gaat vaak gepaard met spanning tussen enerzijds kunsthistorici, die kunst voorop willen stellen, en anderzijds antropologen en historici, voor wie de kunst en objecten vooral dienen als handvat om verhalen te kunnen vertellen. Wanneer ik denk aan kunst uit Nederlands-Indië komen vooral voorouderbeelden, wajangpoppen, mooie dolken en batikstoffen naar boven. Hoofdzakelijk dit soort objecten werden namelijk meegenomen naar Nederland. Dat er ook Indonesische kunstenaars waren die zich bezighielden met schilderkunst en de dekolonisatiestrijd als thema voor hun werken gebruikten was voor mij nieuws. Door dit ten toon te stellen geeft het Rijksmuseum de mogelijkheid om kennis te maken met Indonesische schilderkunst, wat een verfrissend alternatief is naast alle historische bronnen zoals ooggetuigenverslagen. Doordat deze schilderijen in thematiek alsnog gerelateerd zijn aan de Nederlandse geschiedenis wordt de onafhankelijkheidsstrijd niet uit het oog verloren.
Al met al is Revolusi! Indonesië onafhankelijk een tentoonstelling met veel geweld, verdriet en pijnlijke snijpunten. In Nederland wonen naar schatting twee miljoen mensen wiens wortels in het voormalig Nederlands-Indië liggen, bestaande uit een mix van onder andere Javanen, gemixte Indo-Europeanen, Chinezen en Molukkers, alsook de nazaten van Nederlandse dienstplichtigen. Vooral voor hen biedt deze tentoonstelling verheldering over een periode die veel levens heeft getekend maar waar heel weinig over gesproken is. Eindelijk worden verhalen over de dekolonisatie-oorlog in het toenmalige Nederlands-Indië verteld zoals ik die graag had gehoord tijdens mijn geschiedenislessen op de middelbare school. Het geeft de chaos van oorlog weer die ik hopelijk nooit zal meemaken. Het probeert persoonlijke ervaringen vanuit verschillende perspectieven tastbaar te maken en schuwt niet om een boekje open te doen over de zwarte bladzijden uit de Nederlandse geschiedenis die maar al te lang en graag zijn weggestopt. Zodoende biedt het Rijksmuseum door de geslaagde toepassing van meerstemmigheid een genuanceerde blik op de geschiedenis van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Het dekoloniseren van een museum als het Rijksmuseum, dat voor velen symbool staat voor het Nederlandse VOC-verleden, blijkt een proces met imperfecties en zonder duidelijk eindpunt. Het blijft hierbij de vraag of een gewichtig westers museum als het Rijksmuseum een beladen koloniale geschiedenis zoals deze ooit perfect zal kunnen vertellen en ik ben benieuwd hoe het museum in de toekomst zal omgaan met het tentoonstellen van andere koloniale geschiedenissen. Maar hoe dan ook heeft het Rijksmuseum met Revolusi! Indonesië onafhankelijk na de slavernij-tentoonstelling een grote stap voorwaarts gemaakt in het weergeven van een completer beeld van 600 jaar nationale geschiedenis.