Tekst /// Kevin Hoogeveen Beeld /// Bob Foulidis

Het tikken van de klok geeft het zand een stem
dat door de nauwe loper valt tot het op is.
Leeg is het bovenste lichaam, leeg de huls,
vol het onderste, verzadigd met de laatste korrel.
Ze zit voor het raam en ziet zonsopkomst en -ondergang
zonder te kwijnen, zonder al te veel pijnen.
Haar zuster leeft, ook ongeveer een eeuw,
ver weg, haar enige verwante.
Ongeduldig wacht ze op de laatste korrel,
waarmee het doek valt, het licht dooft.
Van wie moet ze door, voor wie?
Wie heeft het zand verdeeld, wie heeft
zo’n wreed grote hoeveelheid toebedeeld?
De lach van alledag is welkom,
er wordt gezongen, vreugd gedeeld.
Herinneringen aan een lang leven
vullen de kamer in object en klank.
‘Ik ben niet ziek genoeg en nog te vrolijk,’
vat zij het artsenoordeel samen.
Dagelijks uit zij haar wens:
‘Vandaag mag het klaar zijn,
morgen hoeft niet te komen.’
Morgen blijft komen
totdat zij dan eindelijk
ook van de arts
zelf beslissen mag.
Rust zacht.
.