Ik had dit stuk anders willen beginnen. Ik woon in een wijk die ik bejubel maar waar ik eigenlijk niets vanaf weet. De veryupte fantasie van de raciaal gesegregeerde Dapperbuurt. Wanneer ik nageroepen word door de lokale dronkaards kijk ik elders. De naar pis ruikende man met gekke knopjes op zijn arm ga ik uit de weg. Het is een wereld die bestaat ver weg van mijn vriendinnen met mom-jeans die vrolijk over hun vriendje vertellen. Met haren geknot werkt hij bijna altijd bij een koffietent, zo eentje met een weinig imaginaire naam, COFFEE BRU ofzo. Het schrille contrast tussen mijn elitaire leefwereld en een pijnlijke geschiedenis.
Tekst: Tammie Schoots /// Beeld: Winonah van de Bosch
Het was een avond die de illusie doorbrak. Ik vertrok van de kleine Albert Heijn net naast het viaduct die het einde van de Dapperbuurt aangeeft. Het was iets later dan gedacht. Ik had een overbodig rondje door de winkel gelopen zodat de lange jongens in Carhartt-jas, allemaal keurig in hoogwaterbroek, me goed konden zien. Zo werkt dat nu eenmaal. Met wiegende heupen liep ik in mijn naar kamertje. Over de Pontanusstraat langs BAR BOTANIQUE, waar zelfs met storm nog een groepje om een cappuccino met havermelk vraagt. Naarmate ik van de grote weg afweek benadrukte het schemerlicht het vuilwitte kleurtje van de aftandse sociale huurwoningen. Dat merkte ik pas op ná die avond. Nu keek ik in de weerspiegeling van de autoramen naar hoe goed de combinatie van flared jeans met mijn generieke Dr. Martens werkte. Een echte yup. Ik had het eerst niet door. In een van de wagens zat een man. Ik deinsde terug. Toevallige voorbijgangers keken me geërgerd aan toen ik een kreet slaakte. Strak hield de man iets in zijn schoot wat op de rozige verpakking van de AH chorizo leek. Ik had me er eerder op de dag over verbaasd dat die maar € 2 kostte. De auto lag bezaaid met verpakkingen van de Kentucky Fried Chicken om de hoek. Dat is ook de Dapperstraat.
Een vriendin had me dat eerder al verteld: ‘Blauw licht? Blauw licht!’ Als ik haar niet had gekend had ik misschien gedacht dat het niet zou kloppen. Met volle overtuiging keek ze me aan. Ze had haar hele leven hier gewoond. ‘Voor de junkies, zodat ze hun aderen niet konden vinden.’ Het had over de heroïne-epidemie van de jaren zeventig kunnen gaan, een geschiedkundige passage uit een stoffig boek, maar het was haar jeugd, slechts een paar jaar terug. Ze beschreef hoe de restaurants aan het Dapperplein, uitgerekt tot ver in de Javastraat, allemaal fluorescerende lampen in hun toiletten hadden. Als kind had ze in de Commelinstraat gewoond, waar ze constant kaaskop naar haar hoofd geslingerd kreeg en in elkaar geslagen werd. Het enige woordje Marokkaans dat ze in die tijd had opgestoken was zemel: hoer. Dat is ook de Dapperstraat.
Zo’n yup die graag in een ‘gemêleerde wijk’ wilt wonen, zodat hij zichzelf even kan onderdompelen in de illusie dat er ook maar iets van gelijkwaardigheid bestaat in Amsterdam.
Voordat ik er woonde, beperkte ik mijn wandelroute tot de idyllische plekjes. Ik slenterde door het statige Oosterpark zo de Dappermarkt op, als ik zin had pakte ik de Javastraat mee helemaal door naar het rustieke Flevopark. Tuurlijk zag ik de kinderen in slobberkleren die tot het gaatje van de avondklok buiten bleven spelen. Hun wiet rokende ouders kunnen niet ouder dan twintig zijn. Allemaal met getinte huidskleur, afstammelingen van de Marokkaanse gastarbeiders, zo kon je de lijnen in de buurten herkennen. Ze staken hun middelvinger op naar een PvdA-stemmende witte vrouw met glimmende Nikes. Zij trok haar jas iets dichter tegen haar lichaam en deed alsof ze het niet had gezien. In de liberale utopie van diversiteit wordt de raciale geschiedenis niet meegenomen. Er is woede voelbaar. ‘Weer zo’n witte trut, zo’n universiteitsstudent die denkt zich aan ons te kunnen relateren. Wanneer de politie weer een inval doet spreekt ze schande maar achter de deuren komt ze niet’, dat moeten de werkloze jongens met vuilnisbakjas wel hebben gedacht. Met snelle poen financieren ze hun merkkleding, niet wachten op morgen maar leven voor vandaag. Dat is ook de Dapperstraat.
Dat ‘domweg gelukkig, in de Dapperstraat,’ bestaat allang niet meer. Hoe eenzaam moet je zijn om alleen in je auto te masturberen? Hier, in de de overblijfselen van een armoedige wijk, worden de oorspronkelijke bewoners hun huis uitgejaagd. Met drugs, junkfood en snel geld vullen ze de tijd, wachtend op het onvermijdelijke. Prikkels in een gedachteloze wereld waarin de uitkering elk jaar weer omlaag gaat. Passen en meten en leven tot de volgende klap. Het is wat er achter de deuren op de Dapperstraat gebeurt. De gastarbeiders van de eerste generatie blijven angstvallig hun sociale huurwoning bezetten. Als ze doodgaan moeten hun kinderen wegverhuizen en neemt een yup intrek in hun voormalige huis. Zo eentje die graag in een ‘gemêleerde wijk’ wilt wonen, zodat hij zichzelf even kan onderdompelen in de illusie dat er ook maar iets van gelijkwaardigheid bestaat in deze stad. Dat is de Dapperstraat.
Ik ben een universiteitsstudent, bezig met mijn flared jeans, losgezongen van de wereld om me heen. Dat is de Dapperstraat, een eenzame buurt waar cohesie ver te zoeken is. En de enige die ik daarvoor verantwoordelijk kan houden is mijn eigen onwetendheid.