Het menselijk karakter bestaat in grote mate uit een onvoorwaardelijk verlangen om bij elkaar te zijn. Afgelopen jaar zijn we helaas amper tot het vervullen gekomen van dat verlangen. In mijn strijd tegen de eenzaamheid greep ik naar De Pest, een roman geschreven door de Franse filosoof Albert Camus. Ik legde het relaas van Camus over een pestepidemie naast onze huidige coronacrisis. Een basaal principe werd snel voor mij opgefrist: we vergeten vaak de broosheid van ons bestaan en de mens teert op sociale interactie. Maar wat gebeurt er met ons wanneer dat besef komt op een moment dat je er niets aan kan veranderen?
Tekst: Jens Rummens /// Beeld: Katja Schraag
In januari, bij de aanvang van het nieuwe jaar, las ik De pest. Een van de literaire hoogtepunten en Nobelprijswinnaars uit de 20e eeuw, geschreven door de Franse filosoof Albert Camus. Deze roman gaat over een pestepidemie in de Algerijnse stad Oran. De overeenkomsten tussen deze kroniek en de huidige coronacrisis zijn verbijsterend. Het lijkt net alsof Camus zijn inspiratie uit een tijdreis naar het jaar 2020 heeft gehaald. Ik wissel telkens mijn bril met die van Camus en omgekeerd. Vanachter onze monturen zien we dat de mensen niet bestemd zijn voor de eenzaamheid en tegelijkertijd dat ze vergeten dat het leven zo kwetsbaar is. We zullen echter altijd alleen zijn, in ons bewustzijn dat niet absoluut te vertalen is naar de buitenwereld. Toch hebben we elkaar nodig. Vooral in tijden waar verbintenis en humaniteit met uitsterven zijn bedreigd. Kan de gedwongen eenzaamheid ons het simpele besef bieden dat we nog steeds maar mensen zijn?
Het snelle leven
Voordat je kan spreken over slechte tijden (de huidige crisis), behoor je eerst te bepalen wat ‘goede tijden’ dan inhouden. Met ‘goed’ bedoelt men dus voornamelijk hoe de stand van zaken in een moderne maatschappij is wanneer er geen pandemie of dergelijke crisis heerst, en ‘slecht’ wordt dan gekenmerkt door de negatie van die welvarende maatschappij. Eigenlijk komt het erop neer dat een maatschappij, waar de economie niet op volle toeren kan draaien, wordt beschouwd als ‘een slechte tijd’. Hierbij kan je jezelf al bepaalde vragen stellen…
Camus beschrijft Oran als exemplaar van hoe een moderne stad leeft: ‘Onze stadgenoten werken hard, maar enkel en alleen om rijk te worden.’ En naast de doelloze arbeid werpt Camus ook een blik op de liefde van de moderne tijd: ‘In Oran hebben de bewoners net als elders zo weinig tijd en denken zo weinig na, dat ze van elkaar houden omdat het moet en zonder het te weten.’ Camus schept een gevoel dat mij niet onbekend is. Een soort gebrekkigheid aan waarachtigheid, verbintenis en humaniteit. De mens heeft zich verloren in de rat race van de moderne tijd. Net zoals vandaag, in het geglobaliseerde westen, staan de mensen in Oran ver verwijderd van bedenkingen over de basale dingen des levens. Bij het bloed dat feilloos door de aderen stroomt, de longen die moeiteloos de lucht opnemen, kortweg het leven op zich, wordt niet meer echt stilgestaan. Het leven wordt voor lief genomen en in de vergetelheid gedrukt door de overheersende afleiding van de moderne sensatie en vertier. Wanneer er dan een pestepidemie of een coronacrisis opduikt, ontstaat er een akelige confrontatie met de feilbaarheid van ons bestaan.
De continuïteit van het leven wordt abrupt verbroken en de snelheid waarmee we leefden crasht frontaal tegen ‘een nieuw normaal’
Nu, net zoals in het relaas van Camus, betekent ‘goede tijden’ zoiets als het snelle leven. Die goede tijden waarin stilstaan niet wordt gewaardeerd. Want als je stilstaat leef je niet optimaal, althans niet volgens de geldige normen. Maar wanneer een periode aanbreekt zoals deze waarin we ons nu bevinden, word je gedwongen stil te staan. De continuïteit van het leven wordt abrupt verbroken en de snelheid waarmee je leefde, crasht frontaal tegen ‘een nieuw normaal’. Tegelijkertijd sluit het vertrek naar de sociale wereld. Het gaat op een dag van snel leven naar complete stilstand. Van heel veel mensen zien naar louter je spiegelbeeld. In het snelle leven blijft er weinig tijd over om stil te staan en de vitaliteit te appreciëren, en dat neem je jezelf kwalijk wanneer de alledaagsheid verdwijnt en je alleen achterblijft met herinneringen aan het verleden en fantasieën over de toekomst.
Opgesloten met de eenzaamheid
De overgangsfase naar het ‘nieuwe normaal’ verloopt stroef. Zo ook in Camus’ roman. Al moet tussendoor wel gezegd worden dat de pest toch een iets akeligere ziekte is en vele malen dodelijker dan het coronavirus. Daarmee is de quarantaine uit het boek niet eens te vergelijken met de onze, met andere woorden: we komen er nog goed vanaf, stelletje relschoppers! Wanneer je leeft met 200 kilometer per uur, is het contrast groot als je de volgende dag gedwongen thuis moet blijven. Het is deze abrupte overgang die je niet kan of wil accepteren. Aanvankelijk overtuig je jezelf dat het niet zo lang zal duren, omdat je eigenlijk niet de optie wilt overwegen dat het ook helemaal anders kan lopen. Zo dachten de meesten: begin vorig jaar sprak men in het nieuws nog over een onschuldig griepje dat wellicht ons land niet zou bereiken. Sinds kort erna wordt het dagelijkse nieuws overspoeld door de ziekte die iedereen tart, en op den duur besef je dat dit nog lang niet voorbij is.
De kruisende gedachten worden elke dag luider. Zoveel stilstaan ben je niet gewoon, en je verbijt jezelf op hoe je een optimale productiviteit uit jezelf kan halen. In die zee van tijd moet je een dik boek lezen en leren over de Gouden Eeuw, een instrument leren spelen of je volledig overgeven aan de home-workouts. De student vandaag heeft nooit wat anders gekend dan het snelle leven en de rat race. De maakbare maatschappij biedt je ontiegelijk veel opties aan om jezelf maximaal te ontwikkelen. En na al het wikken en wegen over hoe jij het best je tijd zal spenderen plof je uitgeput op de bank om een nieuwe Netflix-serie te beginnen, ontmoedigt door al de tijd die je reeds hebt ‘verloren’.
Vervolgens slijt je je dagen met oude herinneringen en hoop voor de toekomst. Maar ook dat laatste wordt steeds moeilijker om vorm te geven. Het alom gekende ‘gebrek aan perspectief’ zorgt ervoor dat je toekomstbeeld een abstractie wordt. Maar ‘om tegen die abstractie te kunnen vechten moet je er enigszins op lijken’, stelt Camus. Ook al pretendeert de mens wel dat hij een verlichte ziel is met een abstract rationeel denkvermogen, hij blijft een mens gestuurd door zijn subjectieve passies. Zo zei de Schotse verlichtingsfilosoof David Hume driehonderd jaar geleden al: ‘Het verstand is de slaaf van de emoties.’
Zonder enig sociaal contact wordt de rust en eenzaamheid van je kamer oorverdovend
Op een gegeven moment trek je het niet meer. Je overtreedt de maatregelen die je opgelegd worden, misschien maar een beetje, maar je verbreekt ze. De drang naar gezelschap is groter dan je rationeel bewustzijn. Mij lijkt dat ook logisch. Wij, homo sapiens, zijn zover geraakt in onze evolutie omdat wij in staat waren een groter volume aan sociale cohesie te handhaven. Dit maakt duidelijk dat wij al vanaf het begin van de menselijke geschiedenis samen horen te zijn om te overleven. Jean-Paul Sartre stelde dat je niet eens een persoon kan zijn zonder andere mensen rondom je te hebben die jou waarnemen. Zonder enig sociaal contact wordt de rust en eenzaamheid van je kamer oorverdovend. Dan wordt deze hele situatie uiteindelijk een persoonlijke strijd tussen je plicht als burger en je eigen gemoed.
Verbintenis in de toekomst
‘Elk voordeel heb zijn nadeel’, verkondigde een wijs Amsterdammer ooit. Mij is verteld dat je geen levenslessen trekt uit voetballerspraatjes, maar de legende van Ajax had een punt. Meer dan ooit lijken we ons te zijn verloren in het snelle leven. Iedereen is overambitieus en reikt naar de top, maar is wel gevangen in de abstractie. De competitie-ideologie heeft de mensheid vervreemd van de menselijkheid. Dat wordt nu pijnlijk duidelijk. Het is echter in deze unieke periode dat we een unieke kans krijgen om de humaniteit weer te omarmen. Bij het moment van stilstand verkrijg je de mogelijkheid de banale dingen des levens terug onder ogen te komen. Daar komt dan op de eerste plaats te staan dat we niet zonder andere mensen en hun menselijkheid kunnen. Dat wat eigenlijk al tekort schoot, missen we nu het meeste: verbintenis
Natuurlijk kan je niet iemand beschuldigen van de zonde van het snelle leven, deze is immers te sterk om in je eentje te bestrijden. Dus misschien is het wel gewoon een kwestie van niet te verdrinken in het getij van de moderne tijd. Wellicht is het een idee van meer samen komen dan boven de ander te willen eindigen. Camus verwoordt het zelf als volgt: ‘Ik heb geen affiniteit met heldendom en heiligheid, geloof ik. Wat mij interesseert is mens-zijn.’ Daarbij hoop ik ook dat men de broosheid van de mens niet weer zal ontkennen of verdrukken wanneer het allemaal voorbij is. Laat deze periode juist een herinnering zijn of een handvat waaraan we kunnen vastklampen bij het coördineren van onze verdere levens. Dat we niet terug sukkelen in het snelle leven maar juist samen wat meer mens kunnen zijn.