Het is vandaag de Internationale Dag tegen Homofobie en Transfobie. We leven in een tijd waarin Amsterdam allang niet meer de homohoofdstad van Europa is. Nederland is zelfs uit de top 10 van de Rainbow Europe Index gevallen. Rob Jetten liet vandaag met een filmpje al zien hoe homofobie nog zeer levend is in ons land én hoe kwetsend woorden kunnen zijn. Onze redacteur Freek Haye schreef vorig jaar september een column over die kwetsendheid van woorden. Over ‘enge pisnicht’ van Youp van ’t Hek, en over het woord homo als grap of scheldwoord. Vandaag de dag is zijn stuk nog steeds relevant, daarom posten we het nog een keer.
Het is vandaag de Internationale Dag tegen Homofobie en Transfobie. En ‘enge pisnicht’ is geen leuke grap.
Je leest het goed: wéér een column over het pisnichtdebacle aangesticht door Youp van ’t Hek. De cabaretier die over een ‘enge pisnicht’ schreef en dit vond horen bij ‘gewone Amsterdamse taal’, is al flink door het stof gegaan, maar naar mijn mening nog niet diep genoeg.
Naast verschillende columnisten uitte ook VPRO-documentairemaker Nicolaas Veul zich tegen van ’t Heks taalgebruik. Veul bleek dezelfde vragen te hebben als ik: waarom gebruiken we woorden als pisnicht zo vaak als scheldwoord, als er door velen toch ‘niets mee wordt bedoeld?’ Waarom zijn Jodengrappen not done, maar moeten homograppen wel gewoon kunnen? Veul maakte er een film over: Pisnicht: The Movie (2019).
In de openingsscène waar Veul willekeurige voorbijgangers vraagt: ‘Bent u homo?’ wordt al snel pijnlijk duidelijk wat voor gevoelswaarde het woord heeft. Veel mannen reageren beledigd. Eentje schreeuwt nog iets over ‘een klap op je kop’ en een volwassen vader verkondigt notabene naast zijn jonge zoon ‘toch wel erg teleurgesteld te zijn mocht zijn kind homo blijken’. De documentaire moest nog goed en wel beginnen.
Wanneer Veul een kleedkamer van een gemiddeld amateurvoetbalteam binnenwandelt – de plek waar de homograppen het aller grappigst zijn– dwalen mijn gedachten af naar de gymlessen van de brugklas met die verrekte kleedkamers: de plek zonder leraren of meisjes waar ‘pisnicht’ of ‘vuile flikker’ voortdurend door de ruimte galmde. Al snel had ik mezelf aangeleerd me binnen dertig seconden om te kleden om de plek waar het gevaar altijd op de loer lag zo vlug mogelijk te kunnen verlaten.
Alhoewel mijn huid in de afgelopen tien jaar behoorlijk dik is geworden, blijf ik me ergeren aan mensen die zonder na te denken homo als grap of scheldwoord gebruiken. Want de onderliggende waarde van woorden als flikker, (pis)nicht, of de ergste van allemaal: homootje, zo concludeert Veul ook in zijn film, is dat het vooral denigrerend gebruikt wordt om mannen aan te duiden als zwakker, minder mannelijk of ondergeschikt.
Soms waren die dertig seconden in de kleedkamer genoeg om alsnog slachtoffer van de homograp te worden. Het ongemakkelijke gevoel wat vervolgens door je jonge puberlichaam stroomt is moeilijk te beschrijven, maar alles behalve prettig. Terugschelden bleek altijd de meest effectieve verdediging, want niemand pikte het toch om met een homo geassocieerd te worden? In ieder geval duwde de alom aanwezige haha-homocultuur me nog dieper in de kast.
Vanzelfsprekend ben ik niet de scheldwoordenagent die bepaalt welk scheldwoord wel of niet mag of welk woord wel of niet kwetsend is. Iedereen mag schelden met wat ‘ie wil. Hetgeen me echter dwarszit is dat het dezelfde homo-scheldende mannen als Youp van ‘t Hek en Johan Derksen zijn die vinden dat homo’s ‘niet zo moeten miepen’ en eens ‘karakter moeten tonen’ door uit die verdomde kast te komen.
Begrijp me niet verkeerd, ook ik vind dat homo’s uit de kast moeten durven komen, maar misschien is het handig als dit soort oude, grijze en ietwat zwakzinnige mannen, die spreken voor een miljoenenpubliek, eerst eens bij zichzelf te rade gaan wat voor effect hun scheldgedrag op anderen heeft, voordat ze allerlei dingen verwachten van de mensen over wiens rug ze hun grappen maken.
Scheld vooral met wat je wil, maar kies je woorden bewust.
Tekst: Freek Haye // Beeld: Imke Chatrou