De vrouw van Huib had altijd al een sterke band met vogels. Deze werd tijdens haar langdurig ziekbed alleen maar sterker. Vandaag de dag zullen de vogels haar niet meer bij het balkon aantreffen, maar dankzij Huib zijn ze nog niet vertrokken.
Tekst: Vincent Kupers // Beeld: Benjamin Schoonenberg
Een regenbui geeft het groen in de Plantagebuurt, dat al enkele weken smacht naar vocht, een flinke lading water. Het zakt in het gras van het Overloopplantsoen en de planten van de Hortus Botanicus nemen het gulzig in zich op. Midden in deze omgeving, waar de natuur weer op krachten komt en de geur van een regenbui in de lucht hangt, staat de statige woning van Huib van der Mey. Verscheidene duiven en een reiger – die alsnog het natuurlijke overwicht heeft – zitten verveeld op zijn balkon; ze wachten op wat komen gaat.
Doorweekt door de regen van zonet, bel ik aan bij het huis met de vogels. De deur gaat onmiddellijk open en van boven hoor ik een stem, waarvan de herkomst onduidelijk is. Ik denk dat ik iemand ‘kom binnen’ hoor zeggen, of tenminste, dat hoop ik – dus naar binnen gaan is wat ik doe. Op de eerste verdieping tref ik meneer Van der Mey aan in een kamer gevuld met boeken. Veruit de meeste zitten slecht in hun banden, wat volgens Huib betekent dat de boeken hun kwaliteit door de jaren heen wel bewezen hebben. ‘Als een boek kapot is gelezen dan zit je goed; wanneer het nog glad is, kan je het wel vergeten.’
De criteria die hij gebruikt bij de aanschaf van zijn boeken vertonen overeenkomsten met de redenen waarom hij in 1972 zijn huidige woning uitkoos. Hij vertelt dat het zien van het huis hem destijds direct een aangenaam gevoel gaf, alsof hij daar thuishoorde. ‘Het had de charme van een zekere voornaamheid, die het inmiddels is kwijtgeraakt, maar waarvan de restanten nog te zien zijn.’ Het moet net zoals bij de boeken aangetast zijn, gehavend. Het is voor hem belangrijk dat de geest van de vorige eigenaar terug te zien is. Deze kijk op de dingen is door de jaren heen enigszins afgezwakt, tenminste dat vindt hijzelf. Huib vertelt lichtelijk ironisch dat hij ‘uiteindelijk wel een rationele man is geworden die in de praktijk van het leven zit, en daar is het natuurlijk onacceptabel om je te verliezen in de romantiek.’
Het verleden van de balkonbewoners
Inmiddels woont Huib er al 47 jaar en het lijkt erop dat hij steeds meer verknocht raakt aan de geest van het huis. Dat blijkt onder andere uit zijn afkeer tegen veranderingen aan de woning en de buurt waarin het huis zich bevindt. De veranderingen moeten op een min of meer natuurlijke wijze tot stand komen, anders veroorzaakt het volgens hem ongeluk. De authenticiteit mag niet zomaar verloren gaan. ‘Als je aan deze omgeving gaat prutsen, zoals de gemeente soms doet, dan wordt het akelig steriel.’
Huib is er, kortom, van overtuigd dat een huis een bepaalde geest heeft. ‘Als je daarmee rommelt, dan keert het huis zich tegen jou.’ Tot de geest van het huis behoren ook de vogels die iedere dag te vinden zijn op het balkon. Niet alles krijgt zomaar deze status toegewezen; er moet wel het een en ander voor gebeuren. Elk afzonderlijk onderdeel van het huis heeft een eigen verhaal over de weg naar de versmelting met de geest. In het geval van de vogels op het balkon, heeft het zijn wortels in een periode waarin Huib nog met zijn vrouw door de grachten van Amsterdam voer. Door de verhalen die gevormd zijn in die periode hebben de vogels zich onlosmakelijk met het huis verbonden.
Het was voor Huib gebruikelijk om samen met zijn vrouw aan het einde van de middag, ‘tijdens onze borrel’, te gaan varen. Terwijl ze gemoedelijk door de grachten voeren, genietend van bier en wijn, hield een reiger hen telkens gezelschap. Ze hebben hem of haar – het geslacht is vooralsnog onbekend – Ringeling genoemd, aangezien hij/zij als een van de weinige een ring om de poot had. Huib vertelt dat Ringeling er tijdens het varen altijd bij was, maar ook daarna, toen zijn vrouw verlamd raakte en het varen niet meer mogelijk was. Ze voerde Ringeling in het begin nog in het Overloopplantsoen en later alleen nog op het balkon. ‘Die Ringeling kwam voortdurend langs, dikwijls in de nacht nota bene.’
Dan is er nog een andere vogel, een houtduif, die ook met gemak het balkon weet te vinden. Deze verscheen ten tonele toen Huibs vrouw nog de post deed om haar rechtenstudie, waaraan ze op latere leeftijd begon, te bekostigen. Tijdens het bezorgen ‘had de houtduif de gewoonte om op de hoed van mijn vrouw te gaan zitten. Dit gebeurde wanneer ze de post in de bussen deed, die duif bewoog gewoon mee.’ Vandaag de dag herkent hij de duif meteen: ‘Hij heeft een decente uitstraling, waardoor hij makkelijk te onderscheiden is van de andere duiven. Hij weet ook wie ik ben, en daar heb ik natuurlijk een zwak voor.’
Dieren als emotiedragers
Als laatste is er de duif genaamd Bruintje. Ondanks dat de duif ‘zo stom is als het achtereind van een varken’, draagt hij een aangrijpend verhaal met zich mee. De vrouw van Huib kreeg een dwarslaesie door een kankergezwel in haar rug, waardoor haar bewegingsvrijheid steeds verder afnam. Ze leefde op den duur vooral in de bovenkamer van het huis. ‘De vogels, waaronder Bruintje, maakten in de periode voor het ziekteproces al een groot deel uit van haar leven, maar toen ze er middenin zat, werden ze alleen nog maar belangrijker voor haar. Iemand die zich maar drie meter kan verplaatsen met de rolstoel zoekt een manier om de situatie enigszins te vergeten.’
Tijdens haar ziekte begon ze met tekenen, omdat het volgens Huib nagenoeg het enige was wat ze nog kon doen. Hij vertelt dat ze allerlei dingen tekende, maar vogels waren wel de hoofdmoot. Het aangrijpende aan de collectie schilderijen is dat deze, naast dat het een beeld schetst van haar belevingswereld, ook laat zien hoe ze zich in die periode voelde.
Het gebruik van kleur was voor haar een manier om emoties uit te drukken. Een pakkend voorbeeld is een tekening van de bovenkamer en het uitzicht naar buiten. De ruimte binnenshuis is somber en grauw getekend door het gebruik van grijze tinten. Het uitzicht biedt daarentegen een kleurrijke voorstelling van de natuur rondom het huis, die door haar ziekte onbereikbaar was geworden.
Ze gebruikte de natuur, en in het bijzonder vogels op het balkon, om haar gevoelens vorm te geven. Een groot gedeelte van de tekeningen is tamelijk vrolijk, wellicht omdat het tekenen van de vogels haar liet wegdromen naar het onbereikbare. Ook zijn er tekeningen waarin de radeloosheid van de situatie naar voren komt. Deze bestaan uit fundamentele lijnen van gezichten, die volgens Huib pure wanhoop uitstralen. Elke keer dat hij ze ziet, bezorgen de tekeningen hem nog de rillingen.
Wel of niet met vakantie?
Het contact met de vogels was voor de vrouw van Huib een manier om haar gedachten op iets te projecteren. Ongeacht hoe zij zich voelde, waren Ringeling, Bruintje en de houtduif rond etenstijd op het balkon. Voor hen was het vooral een routinekwestie, opgeroepen door primitieve gevoelens. Maar door hun aanwezigheid kon zij haar ellendige situatie ontvluchten. Haar emoties werden gedragen door de vogels.
Deze emoties waren het sterkst bij haar drie lievelingsvogels en mede daarom zijn het nu ook deze vogels die Huib een warm hart toedraagt. Als hij ze ziet denk hij aan het verleden, toen ze er nog was. ‘Ik vind het emotioneel moeilijk om deze vogels geen eten te geven, ze hadden namelijk een bijzondere relatie met mijn zalige. Vroeger had ik helemaal niets met die beesten; ik vond kraaien zwarte, gemene beesten, maar nu zie ik het heel anders. Als ze me zien dan krassen ze naar me.’
In de periode na het overlijden van zijn vrouw hielpen de vogels bij het verwerken van zijn verdriet. Hij vertelt dat het een aparte uitwerking had op zijn emoties. ‘Soms kreeg ik er de tranen van in mijn ogen als ik Bruintje aankeek, maar als ze gedroogd waren, voelde ik me weer een stuk beter. Het huilen gaf me verlichting. Het is infantiel, maar dat hoort bij iemand van 81.’
Of hij doorgaat met het voeren weet hij nog niet. Het is namelijk bijna onmogelijk om alleen een paar vogels aandacht te geven. Huib zegt dat de duiven door hun ‘uiterst ontwikkelde communicatiesysteem’ hem op den duur te slim af zijn. ‘Als ik Bruintje eten wil geven – wat ik altijd graag wil doen – komen er tientallen anderen. Dat kan ik me niet veroorloven.’
Naast dat de vogels behoren tot de geest van het huis, leeft er een andere, veel krachtigere geest voort in de dieren, namelijk die van zijn overleden vrouw. ‘Misschien moet ik gewoon op vakantie gaan, maar dan weet ik zeker dat Ringeling weg is als ik terugkeer.’