Aldert Mantje: De samenwerker van de Amsterdamse kunstwereld

Tekst door Biko van Deijck, beeld door Aldert Mantje

Toen ik afgelopen februari op kunstbeurs Art Rotterdam rondstruinde, stuitte ik op een klein olieverf schilderijtje van twee mannen die met paard en wagen een autowrak over een landweggetje vervoeren. Een vrij simpel beeld, ware het niet dat het autowrak de kleuren droeg van Barnett Newman’s bekende Who’s afraid of red, yellow and blue. Zoals dat soms, maar niet vaak, gebeurt met goede schilderijen, viel ik onmiddellijk als een blok voor het werk. 

De maker van het schilderij, Aldert Mantje (1954-2023), overleed afgelopen december in zijn atelier op de Oudezijds Voorburgwal aan de gevolgen van kanker. Mantje was een kunstenaar die een grote impact heeft gehad op de Nederlandse kunstwereld, mede door de oprichting van kunstcentrum Aorta in 1982 en het collectief Seymour Likely. Zijn nalatenschap wordt gekenmerkt door een diverse reeks aan interessante samenwerkingen, atypisch voor het doorgaans enigszins individualistische schildersvak. Dit maakt hem een belangrijke schakel in de Nederlandse kunstgeschiedenis sinds de jaren 80. 

Afijn, mijn openingszin ‘Ik wil het kopen, maar ik heb geen geld’ heeft tegen al mijn verwachtingen in haar vruchten afgeworpen. Zo is het gekomen dat ik nu voor de Amsterdamse galerie Vriend van Bavink aan het nalatenschap van Mantje werk. Dat werk bestaat uit het inventariseren, categoriseren en catalogiseren van alles wat Aldert Mantje ooit heeft gemaakt. Mijn betaling is het schilderij dat ik zo mooi vond. Een ouderwets staaltje ruilhandel. Dus bij deze, het eerste verslag van de nalatenschap van de ultieme samenwerker van de Nederlandse beeldende kunst: Aldert Mantje. 

Aorta

Het eerder genoemde Aorta was een kunstenaarsinitiatief dat Mantje opzette met onder anderen William Lindhout, een van zijn docenten aan de Gerrit Rietveld Academie, en kunstenaars Peter Giele (oprichter van discotheek RoXY) en Harald Vlugt. In de zomer van 1982 bouwden zij een voormalige drukpershal van het Algemeen Handelsblad om tot uitvalsbasis van de nieuwe Amsterdamse kunstwereld. Het oprichten van kunstinitiatieven in de jaren 80 gebeurde mede als reactie op de dichtgetimmerde galerie- en museumwereld, die weinig tot geen ruimte voor innovatieve, tegendraadse vormen van kunst bood. Aorta gaf een nieuwe impuls aan die in slaap gesukkelde kunstwereld en was een broedplaats voor kunst buiten de lijntjes. Het succes ervan leidde in 1985 tot een uitnodiging van Wim Beeren, toen kersverse directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam, om voor de expositie Wat Amsterdam Betreft een volledige zaal in te richten in datzelfde museum. Aan de ene kant was dit een prachtige bevestiging van het belang van Aorta, aan de andere kant was dat het einde van de anti-cultuur die de oprichting ervan had geïnspireerd.

Seymour Likely

Waar de samenwerking bij Aorta vooral bestond uit de uitwisseling van ideeën en het vorm geven aan nieuwe initiatieven, ging Mantje nog een stap verder bij de schepping van de fictieve kunstenaar Seymour Likely. Seymour Likely, een Amerikaanse artiest wiens bestaan mede te danken was aan Mantjes collega kunstenaars Ido Vunderink en Ronald Hooft, werd onder andere gebruikt om de discutabele wisselwerking tussen kunst en geld te bekritiseren. Zo sponsorde Likely een fictief basketbalteam en drukte hij neppe bankbiljetten. 

Het werk van de zogenaamde Seymour Likely had altijd een sterk maatschappelijke en politieke focus en bestond veelal uit humoristische verwijzingen naar actuele thema’s en andere kunstenaars. Een van zijn bekendste werken, The unexpected return of Blinky Palermo from the tropics (1988), nu in het bezit van het Stedelijk Museum, bestaat uit 77 gipsen biggetjes die met zijn allen verwachtingsvol naar een lege katheder kijken, een verwijzing naar de verafgoding van de Duitse kunstenaar en leermeester Joseph Beuys. 

De eerste periode dat Seymour Likely actief was, lukte het aardig om zijn fictionaliteit te verbergen. Zo zou er zelfs ooit een criticus naar New York zijn gevlogen om Likely op te zoeken en te interviewen. Maar uiteraard was dit een geheim dat nooit lang een geheim kon blijven. 

Gang of Four

Het laatste collectief waar Aldert Mantje in zijn diverse en bewogen kunstcarrière onderdeel van was, is The Gang of Four (ook wel G4). G4 ontstond in 2014 als schilderscollectief bestaande uit Aldert Mantje, Peter Kempff, Menno Schenk en Toon den Heijer. Alle vier schilders met een eigen artistieke invalshoek, die samen aan een doek schilderden. Deze mengpot van expertises leidde veelal tot series schilderijen die ondanks hun conceptuele startpunt zeer ambachtelijke schilderkenmerken kenden, maar eveneens grafische en abstracte eigenschappen in zich droegen. ‘Journalistic Painting’, noemden zij dat zelf. Dit kwam doordat de werken, ook hier weer, vaak een duidelijk maatschappelijke en politieke achtergrond hadden. 

Het samen werken aan schilderijen is iets wat je niet heel erg vaak terugziet in de hedendaagse schilderkunst. De manier waarop G4 aan haar schilderijen werkte voelt aan als hoe een band een nummer tot stand brengt: ieder lid heeft een eigen instrument met een eigen geluid. Breng die samen en je hebt muziek. Zoals in elke goede band is er soms ook wat onenigheid. Zo vertelde Toon den Heijer mij laatst dat Mantje ooit, na maanden samen te hebben gewerkt aan een groot doek van het Atomium in Brussel, het doek tijdens een dronken nacht volledig groen schilderde. 

Aldert Mantje was iemand wiens hang naar gezelschap en avontuur in de kunst zorgde voor een bijna onuitputtelijke bron aan interessante projecten en bizarre verhalen. Verhalen die de moeite waard zijn verteld te worden, voordat ze verloren gaan. 

Plaats een reactie