Tekst /// Sonja Buljevac Beeld /// Winonah van der Bosch
In 2017 kopte het NOS-journaal: vluchtelingenkinderen uit de jaren 90 presteren goed op school. Om precies te zijn doen ze het ‘minder goed’ dan Nederlandse kinderen, maar beter dan andere niet-westerse leerlingen’. Met ‘ze’ worden kinderen bedoeld die tussen 1995 en 1999 uit onder andere Irak, Afghanistan en Joegoslavië naar Nederland vluchtten. Zelf hoorde ik dus net niet bij die groep, aangezien mijn ouders begin jaren 90 al vluchtten en ik in good old Rotterdam ben geboren, maar toch heeft het bericht me nooit losgelaten.
Enerzijds voelt het aanstellerig om me over zulk nieuws op te winden. Het is toch alleen maar goed als het vluchtelingenkinderen, ondanks tegenslagen en uitdagingen, lukt om (hoge) opleidingen af te ronden? Is het niet juist fijn als migranten positief in het nieuws komen in plaats van die stroom aan berichten over gebrekkige kennis van de Nederlandse taal en moeite met aanpassen aan de cultuur? Zo sprak ik mezelf toe, elke keer dat de woorden van de nieuwslezeres, met die stem die klonk als een luisterboek, door mijn hoofd bleven spoken.
Ik heb heel lang niet begrepen waarom dit bericht me zo tegen de borst stuitte. Waarom het me zo dwars zat, terwijl het niet écht over mij ging. Pas door een aantal gesprekken die ik onlangs voerde met familie en vrienden, begreep ik waarom ik zo geraakt werd door dit nieuws. Het ging me niet zozeer om het nieuwsbericht, maar om de druk die er impliciet aan verbonden is. Die onuitgesproken eis: bewijs maar eens dat je hier mag zijn.
Natuurlijk zeggen mensen dat niet, en velen zullen het misschien niet eens denken, maar dat betekent niet dat die maatschappelijke druk er niet is. Niemand spreekt met lof over ‘uitkeringstrekkers’, maar van een migrant die werkloos op de bank zit, wordt men echt woest. Hoe dúrf je, nadat de overheid je zo gracieus toegang heeft verleend tot ons land, ook nog eens lui te zijn? De fysieke en mentale effecten die vaak noodgedwongen migratie op een mens heeft, wordt snel vergeten.
De druk om te presteren is voor ons allemaal onmiskenbaar hoog. Stichting MIND, die zich inzet voor psychische gezondheid, rapporteert dat zeventig procent van de jongeren prestatiedruk ervaart: je moet altijd sneller, beter, gezonder, mooier en rijker zijn. Dit heeft zoveel impact dat die druk kan leiden tot depressieve gevoelens, slapeloosheid en burn-out. Maar voor migranten krijgt die druk nog een andere lading. Wie het niet lukt om zo snel mogelijk de taal te leren en een ‘goede’ baan te krijgen, krijgt te maken met harde oordelen en kritiek. Aanpassen móét je, aanpassen zál je, anders ga je maar terug naar je eigen land. Niet alle migranten hebben de capaciteiten om dokter of advocaat te worden, net zoals niet alle Nederlanders dat hebben, maar een schoonmaakster met een hoofddoek wekt andere reacties op dan een witte, blonde vrouw in dezelfde positie. Meer dan genoeg Nederlanders maken spel- en grammaticafouten, maar als mijn ouders, na hier al dertig jaar als arts te hebben gewerkt, solliciteren naar een nieuwe baan, krijgen ze de vraag: “Spreek je wel goed Nederlands?”
Zelfs als je goed presteert, blijft het migrant-zijn een factor. Toen ik in groep drie als een van de eerste in de klas het hoogste leesniveau behaalde, stond er in een verrukt handschrift op mijn rapport: ”Beide ouders allochtoon!!” Tweemaal onderstreept. Een andere docent vond het ‘opmerkelijk’ dat ik het zo goed deed op school, ondanks dat mijn ouders niet uit Nederland kwamen, maar was vooral blij dat ik daardoor ‘niet naast mijn schoenen ging lopen’. Het heersende vooroordeel dat migranten minder goed presteren is vastgeroest in onze samenleving en tegelijkertijd is de druk om het tegenbewijs te leveren enorm.
Bijna vijf jaar nadat het nieuwsbericht me zo ontregelde ben ik nog altijd bezig de betekenis ervan uit te pluizen. Als jong kind was ik me niet bewust van die druk om te presteren, achteraf vraag ik me af of het misschien verklaart waarom ik een dwangmatig verlangen had naar hoge cijfers. Ik had het geluk goed te kunnen leren, met minder moeite had ik ook zesjes kunnen halen, maar van alles onder de acht denk ik nog steeds: dat kan beter. Maakt mij dat meer waardevol voor de samenleving dan een Turkse jongen die met pijn en moeite een mbo-diploma haalt en een praktisch vak leert? Of een Irakese vrouw die, na een leven vol verdriet en geweld, thuis blijft om te zorgen dat haar kinderen opgroeien in een liefdevol en stabiel gezin? En de migranten die gebukt gaan onder trauma, voor wie het al een prestatie is om elke dag uit bed te komen en te douchen – zijn dat luie gelukszoekers, of mensen die gewoon hun best doen te overleven?
We hoeven ons bestaan niet te verantwoorden door onze prestaties, ongeacht waar je vandaan komt, hoe je eruit ziet en wat je ouders wel of niet hebben bereikt. Bestaan is een recht; we mogen er simpelweg zijn.