Tekst /// Kevin Hoogeveen Beeld /// Bert Slenders
Wie weleens een kerk bezoekt, kan versteld staan van de indrukwekkende architectuur. Hoge pilaren, kleurrijke vensters, gouden kandelaars; kosten noch moeite werden in vroegere tijden gespaard om een gebedshuis op te richten dat op zichzelf al eer bracht aan God. In de jaren 60 van de vorige eeuw wijzigde de rooms-katholieke kerk de manier waarop zij in de kerkgebouwen het geloof vierde: de liturgie. Tot die tijd golden voorschriften die grotendeels in de zestiende eeuw waren vastgesteld. De evangelist Mattheüs vertelt ons dat de drie wijzen uit het Oosten goud, wierook en mirre meebrachten voor het Kind van Bethlehem. De rooms-katholieken kwamen eeuwenlang aanzetten met goud, wierook en een enorme lading bloemen. Dit schouwspel was ontegenzeggelijk performance.
Ik kijk in dit stuk terug op een verleden dat een episode uit een ander leven lijkt, een leven waarin de prestaties op een heilig podium mijn dagritme vormgaven. Ooit maakte ik onderdeel uit van een groep katholieken die stevig vasthield aan de liturgie van vóór de katholieke hervormingen in lijn met het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965), een kerkvergadering die de kerk bij de tijd wilde brengen. Er veranderde veel in de jaren 60 en 70: de priester draaide zich om naar de mensen in de kerk, het Latijn verdween grotendeels uit vieringen en er werd hevig gesnoeid in voorschriften over de uitvoering van rituelen.
Een kleine groep katholieken weigerde hierin mee te gaan en schaarde zich in met name Frankrijk en Zwitserland rond de bisschop Marcel Lefebvre (1905-1991). Hij richtte een broederschap op die aan de oude gebruiken vasthield. Een lang verhaal kort: spanningen tussen Lefebvre’s groep en Rome liepen op. Lefebvre wijdde in 1988 bisschoppen zonder toestemming van de paus, een heftig vergrijp tegen de eenheid van de katholieke kerk. Hiermee sloeg de vlam in de pan. Om de kloof tussen de broederschap en Rome te overbruggen stond de toenmalige paus Johannes Paulus II het toe dat een bepaalde groep priesters de oude liturgie vierden, zolang ze maar terugkwamen bij zijn club.
Ik raakte in dit alles verzeild via een kerk in Amsterdam en besloot naar het opleidingsinstituut van de groep priesters te gaan die de handreiking van Johannes Paulus II had aangenomen. Na verloop van tijd werd ik ceremoniemeester. Dit werd ik niet om een bruiloft in goede banen te leiden, maar om ervoor te zorgen dat alle plechtigheden, groot en klein, iedere dag zo foutloos mogelijk verliepen. Ik trainde eerstejaars kerkelingen en was samen met mijn chef, de ‘opperceremoniemeester’, verantwoordelijk voor de grote klussen zoals Pasen, Kerstmis en wijdingen. Toen ik aan deze functie begon, kreeg ik huiswerk: in detail alle rubrieken en interpretaties hiervan bestuderen. Rubrieken zijn de aanwijzingen over welke handelingen je tijdens een plechtigheid moet verrichten, zoals eerst het object kussen wanneer je iets aangeeft aan een priester en dan de hand van de priester. Commentaren bieden hier een aanvulling op. Ze zijn vaak regionaal gekleurd.
De liturgievoorschriften die ik me toen eigen moest maken, stammen voor een groot deel uit de tijd van de kerkhervormingen van de zestiende eeuw. Ulrich Zwingli, een Zwitserse reformator, en Johannes Calvijn wierpen met de beelden ook veel gebruiken de kerken uit. Enigszins cynisch noemde de groep recalcitrante traditionalisten waartoe ik behoorde de hervormingen van de jaren 1960 en 1970 een ‘Tweede Beeldenstorm’. ‘Neoprotestantisme’ en ‘modernisme’ zouden de kerk in groot gevaar hebben gebracht. De groep ziet zichzelf als bewaarders van de katholieke traditie, ‘traditionis custodes’ in het Latijn. Het is goed je te beseffen dat voor katholieken naast de Bijbel de Traditie, met hoofdletter t, groot gezag heeft. Ironisch genoeg trachtte paus Franciscus kortgeleden de verspreiding van de populaire ‘oude liturgie’ aan banden te leggen met het document Traditonis custodes. Zijn zorg over ritepurisme en pauskritiek is niet ongegrond. Vaak genoeg stelden mensen vraagtekens bij de werkkracht of zelfs geldigheid van aangepaste gebeden, zegeningen en sacramentenformules. Theoretisering over hoe je de paus een ketter kunt noemen zonder je van de kerk af te scheiden was geen zeldzaam gespreksonderwerp.
In Rome zorgde in de zestiende eeuw een gestrenge bedelmonnik, paus Pius V (r. 1566-1572), ervoor dat alle katholieke kerken voortaan op dezelfde manier het geloof zouden vieren. Hij wilde hiermee voorkomen dat protestantse ideeën ingang vonden in hoe katholieken met z’n allen baden. De katholieken begonnen een offensief tegen protestantse hervormers en vorsten: zij introduceerden vernieuwde priesteropleiding en liturgievoorschriften. De barok is de stijl van deze contrareformatie, of ‘katholieke reformatie’. Voortaan stoomde niet de dorpspastoor, die nauwelijks Latijn kon, aankomende priesters klaar, maar namen weinig rekkelijke seminarieprofessoren op grote opleidingsinstituten deze taak voor hun rekening. In het Bijbelse volk Israël, dat twaalf stammen telde, kreeg de stam Levi het privilege het heiligdom te verzorgen waarin God onder Zijn volk was; eerst de tabernakel (tent), daarna de tempel in Jeruzalem. In het gedachtegoed van de vernieuwde priesteropleiding stond centraal dat katholieke priesters en priesterstudenten de nieuwe levieten waren. Zij vormden een soort heilige priesterkaste, die het eer brengen aan God als een zeer belangrijke taak moest zien. Illustratief hiervoor is het Traité des Saints Ordres van Jean-Jacques Olier (1608-1657). Vier eeuwen na verschijning stond dit boekje ook in mijn toenmalige priesteropleiding hoog op de lijst met must-reads.
In de negentiende eeuw, de eeuw van het moderne nationalisme, ontwikkelde ook de rooms-katholieke kerk een nationalistisch narratief. Uniformiteit met Rome was hierin belangrijk en de liturgie van paus Pius V speelde een grote rol in dit verhaal. Het Latijn en het met zijn allen bidden op dezelfde manier creëerden een gevoel van eenheid. Tegenwoordig is deze reactionaire stijl van godsverering geliefd in veel (ultra)conservatieve kringen in Europa en ver daarbuiten. Deels biedt de sacrale uitstraling van de overgeleverde riten een mystieke dimensie aan het leven, deels zorgt de strenge moraal voor een duidelijk houvast voor mensen die zich ontworteld voelen in een geglobaliseerde, individualistische maatschappij.
In de juiste setting, een bombastische barokke basiliek bijvoorbeeld, is de liturgie een show die erop gericht is je te overtuigen van wat de katholieke kerk gelooft. De eeuwenoude voorschriften hebben ook nu nog overtuigingskracht, zoals de populariteit ervan laat zien. In traditionalistische gemeenten in Europa en de Verenigde Staten zitten de kerken vol met jonge gezinnen. Een niet onaanzienlijk deel van de Franse priesterstudenten behoort tot deze behoudende beweging in de kerk. Een grote feestdag kan er als volgt uit zien:
Alle elementen schreeuwen: ‘Hier komt iemand van belang binnen, hier gaat iets groots gebeuren’
Op een zonnige Hemelvaartsdag mocht ik samen met de ‘opperceremoniemeester’ ceremoniemeester zijn in zo’n gigantisch, barok bouwwerk aan het Bodenmeer. Er was een bisschop uit Zwitserland uitgenodigd. De organist vulde de grote kerk met zware klanken terwijl de processie de volgeladen kerk binnenschreed. De bisschop was met zijn hofhouding onderweg naar het altaar. De stoet liep plechtig door de wierookwolken op het middenpad. Met imposant geluid, geuren en rookeffecten (van de wierook) en zichtbare praaloutfits spreekt deze entree bijna alle zintuigen aan. Alle elementen schreeuwen: ‘Hier komt iemand van belang binnen, hier gaat iets groots gebeuren’.
De levieten, de drie belangrijkste spelers in dit theodrama: subdiaken, diaken en bisschop, waren gehuld in goudomrande gewaden. Rondom de bisschop liepen zijn vier met koormantel behangen dienaren voor staf, mijter, ring en boek. Dat Sinterklaas een hulp heeft voor zijn boek en staf is geen koloniale erfenis; iedere bisschop heeft in de traditionele liturgie vier dienaren die alles voor hem vasthouden zolang hij het object niet nodig heeft. Zij raken enkel met omslagdoeken om de handen de staf en mijter aan. Het is deze eenvoudige stervelingen niet toegestaan de heilige tekenen van bisschoppelijke waardigheid met blote handen te beroeren.
Als een wave golfden de kerkgangers. Zij vulden alle kerkbanken. Laatkomers stonden achterin. Zodra de bisschop naderde, knielde de schare neer om zijn zegen te ontvangen. Op zijn gehandschoende hand, die onophoudelijk het kruisteken maakte, prijkte groots zijn ambtsring. Die ring hadden we na een diepe buiging bij wijze van begroeting allemaal gekust voordat de plechtigheid van start ging. Een bisschop kon je immers niet zomaar enkel de hand schudden. Omdat hij te gast was in het gebied van een andere bisschop, maakten we voor hem geen kniebuiging. Hofceremonieel is nog springlevend in deze kringen.
Bij de treden naar het altaar, voorin de kerk, stelden we ons op. Het koor zette, onder leiding van een van mijn medestudenten met een verleden als onder meer chorister in het koor van King’s College, de traditionele gezangen in. Op het gebaar van mijn chef, een klap in zijn handen, knielden we allen op een been bij wijze van groet voor het altaar. Iedereen behalve de bisschop, hij boog slechts. Deze hogepriester stond zo dicht bij God dat buigen ook wel volstond. De lange viering van Hemelvaart was begonnen. Vanuit de kerk moest het heiligdom achter de communiebank doen denken aan de hemel. De ‘gewone mensen’ waren door trappen en een balustrade gescheiden van de clerus, die te midden van goud, bloemen en een overdaad aan wierookwalmen een strak, geregisseerd kunstje opvoerde. Het enige verschil met een theater is dat de spelers in dit stuk naar hun idee niet deden alsof: dit was echt.
Aan de uitvoering was een lange voorbereiding voorafgegaan. Het decor werd voorbereid door een team aan priesterstudenten dat tapijten uitrolde en een pompeuze zetel voor de bisschop oprichtte. Een groep bloemisten flanste uitbundige boeketten in elkaar. De ceremoniemeesters, onder wie ik, bestudeerden al een week van tevoren alle voorschriften. Een voor een hadden de spelers de dag tevoren het hele stuk doorlopen. Posities en bewegingen werden tot in detail doorgesproken, alles moest vlekkeloos gaan. Met de koorleider werden de bewegingen afgestemd. Op basis van zijn muziekplannen konden wij plannen wanneer we een bepaalde beweging of verplaatsing moesten inzetten. Tijdens de show kon ik met een knip van mijn vingers iedereen laten knielen, van jaargenoten tot hogerejaars. Op mijn gebaar knielden zelfs mijn docenten, en boog de bisschop zijn hoofd. Steeds was focus een vereiste. De show moest foutloos verlopen.
Nu ik terugkijk op deze tijd, is de vaststelling onontkoombaar dat dit naast een performance voor God ook een performance voor mensen was. De scheiding tussen clerus en ‘gewone mensen’ werd strak gehandhaafd. De hiërarchie kwam in alles tot uitdrukking. Tussen de spelers was geen vrouw te bekennen. Deze choreografie van de godsdienst houdt structuren in stand die we toch eigenlijk niet meer moeten willen. Ik heb deze showbizz jaren geleden vaarwelgezegd, om verschillende redenen. De hier besproken groep brengt goud, wierook en een grote lading bloemen aan God. Ik vraag me af of Hij daarop zit te wachten, vooral als je ziet wat voor onwenselijks deze performance allemaal belichaamt.