Maurice Merleau-Ponty en het lichamelijk perspectief

Voor de rubriek ‘In de geest van’ onderzoeken onze redacteuren elke maand het gedachtegoed en leven van een opvallende geesteswetenschapper. Deze maand duikt Lisa in het gedachtegoed van filosoof Maurice Merleau-Ponty, die meent dat het menselijk bestaan gekenmerkt wordt door ons lichamelijk perspectief op de wereld.

Tekst: Lisa Kampen /// Beeld: Brent de Nef 

Het klassieke onderscheid tussen het empirisme en het rationalisme

Hoe geven wij betekenis aan de wereld om ons heen? Dit is een vraag waar filosofen zich al eeuwen het hoofd over breken. De Griekse filosoof Aristoteles verwees naar de zintuiglijke ervaring. Door objecten in de wereld veelvuldig waar te nemen blijven de wezenlijke eigenschappen van het object in het geheugen achter. Zo heb je in het geheugen al op basis van de zintuiglijke waarneming een begrip, dat je alleen nog hoeft te benoemen. Neem bijvoorbeeld het zien van een paard; Aristoteles meent dat wij betekenis geven aan deze waarneming door veelvuldig paarden waar te nemen, waardoor de wezenlijke eigenschappen (vier benen, hoeven, lange snuit) in het geheugen achterblijven. Op basis van de wezenlijke eigenschappen, dat wil zeggen de eigenschappen die de meeste paarden delen, vormen wij een begrip van wat een paard is.

De betekenisgeving die Aristoteles voorschrijft wordt een vorm van empirisme genoemd. Het empirisme is de kentheorie waarbij de oorsprong van onze kennis de zintuiglijke ervaring, of in andere woorden, de empirie is. Aristoteles wordt ook wel gezien als de eerste empirist in de geschiedenis van de westerse filosofie. De klassieke tegenhanger van het empirisme is het rationalisme. Het rationalisme is de kentheorie waarbij de oorsprong van onze kennis het verstand of de rede is, bijvoorbeeld omdat we de rede gekregen hebben van God. Een welbekende rationalist is René Descartes, die betoogt dat de zintuigen kunnen misleiden en dat de mens daarom moet vertrouwen op helder en welonderscheiden kennis van het verstand.

In onze tijd vertrouwen wij wat betreft kennis voornamelijk op de ‘empirische wetenschap’, maar laat je door deze term niet misleiden. In de moderne wetenschap zijn zowel elementen van het empirisme als het rationalisme terug te vinden. Zo wordt voorgesteld dat wij betekenis geven aan de wereld om ons heen door objectieve gegevens van onze zintuigen al denkend te ordenen. Oftewel, een opsomming van gegevens, dat wil zeggen stimuli, neem ik waar met mijn ogen. Deze stimuli worden in de vorm van informatie door mijn brein verwerkt en daardoor begrijp ik dat het een paard is dat ik zie, en geen kat of rekensom.

De tekortkomingen van het empirisme en het rationalisme

Wat als het empirisme en het rationalisme allebei tekortschieten en er een andere manier is waarop wij betekenis geven aan de wereld om ons heen? Deze vraag vormt het onderwerp van Merleau-Ponty’s hoofdwerk Phénoménologie de la perception (1945). In Phénoménologie de la perception beschrijft Merleau-Ponty een eenvoudige gedachte die bij iemand kan opkomen wanneer hij achter zijn bureau zit. ‘Als mijn arm op tafel rust, zal ik nooit op de gedachte komen te zeggen dat deze zich naast de asbak bevindt zoals de asbak zich naast de telefoon bevindt.’ (PP, 1945/2009, 160). Deze basale gedachte laat zien dat het lichaam niet een ding is te midden van andere dingen, maar de voorwaarde waardoor ik de dingen waarneem. Zo zouden wij eerder zeggen ‘de asbak bevindt zich rechts van mij, en daarnaast staat de telefoon’. Zonder mijn lichaam zou er voor mij helemaal geen ruimte bestaan, en zou ik dus ook niet betekenisvol kunnen spreken over de dingen die zich op mijn bureau bevinden.

Hoe verschilt dit van de betekenisgeving die het empirisme en het rationalisme voorstellen? Zoals gebruikelijk in de filosofie heeft Merleau-Ponty een eigen interpretatie van het onderscheid tussen het empirisme en het rationalisme dat slechts grofweg overeenkomt met het onderscheid zoals ik dat in de vorige paragraaf heb geschetst. Voor deze introductie is het echter voldoende om mijn onderscheid aan te houden, met de kanttekening dat Merleau-Ponty de kentheorieën beiden interpreteert in relatie tot de waarneming en ze daarom ‘de empiristische benadering van de waarneming’ en ‘de intellectualistische benadering van de waarneming’ noemt. De intellectualistische benadering verwijst in dit geval grofweg naar opvattingen die overeenkomen met het rationalisme.

In tegenstelling tot Merleau-Ponty, neemt zowel de empiristische benadering van de waarneming als de intellectualistische benadering van de waarneming de wetenschappelijke observatie als uitgangspunt. De wetenschappelijke observatie gaat ervan uit dat er een objectieve wereld is die op zichzelf bestaat en die we alleen in kaart hoeven brengen. Zo kan de wereld als een verzameling van gegevens worden opgevat die betekenis krijgt doordat wij ze in een bedachte structuur plaatsen. Neem mijn beschrijving van het zien van een paard door de moderne wetenschap; een opsomming van gegevens, dat wil zeggen stimuli, neem ik waar met mijn ogen. Deze stimuli worden in de vorm van informatie door mijn brein verwerkt en daardoor begrijp ik dat het een paard is dat ik zie, en geen kat of rekensom.

Voordat de informatie door mijn brein verwerkt is, kunnen de stimuli opgevat worden als ‘ruwe data’. Deze data vormen geen betekenisvolle samenhang, omdat de informatie nog verwerkt moet worden. Er moet dus iets extern zijn aan de empirie, zoals informatieverwerkende structuren in het brein, die mijn waarneming betekenis geven. Maar als dit het geval is, dan kan het niet de empirie zijn die de oorsprong is van mijn kennis, gezien de ruwe data van de empirie van zichzelf geen betekenisvolle samenhang vormt. Op dit probleem lijkt de intellectualistische benadering van de waarneming een antwoord te geven. Deze benadering stelt namelijk dat de eenheid van zintuiglijke gegevens geconstitueerd wordt door onze intellectuele vermogens. Denk bijvoorbeeld weer aan Descartes, die stelt dat de oorsprong van onze kennis in de rede ligt. God heeft ons de rede gegeven welke oordeelt over onze waarnemingen, en zo de waarneming van samenhang kan voorzien. De samenhang van de waarneming is dus reeds in het verstand gegeven.

Dit roept echter een nieuw probleem op, want als het de rede is die betekenis geeft aan onze waarneming, hoe onderscheiden we dan kennis van wat we waarnemen met de zintuigen van kennis die puur geconstrueerd is door de rede? Dat wil zeggen, als de samenhang van de waarneming al reeds in het verstand is gegeven, waar hebben wij ‘de ruwe data’ van de perceptie dan nog voor nodig?

Deze problemen gebruikt Merleau-Ponty om de tekortkomingen van zowel de empiristische benadering van de waarneming als de intellectualistische benadering van de waarneming aan te geven. Hij stelt dat er in de empiristische benadering van de waarneming ‘niemand is die ziet’, omdat er niemand is die een samenhang ervaart in de opsomming van zintuiglijke gegevens. Daarentegen is er in de intellectualistische benadering van de waarneming ‘niets dat gezien wordt’, want voor zover de zintuiglijke gegevens in samenhang voorkomen blijkt deze al reeds door het verstand te zijn geconstrueerd.

Mensen verwerken informatie uit de omgeving niet zoals computers dat doen, waarbij ruwe data betekenis krijgt door het in bedachte structuren te plaatsen

Maurice Merleau-Ponty en het lichamelijk perspectief

Hoe geven wij dan betekenis aan de wereld om ons heen? Merleau-Ponty stelt dat er een alledaagse waarneming voorafgaat aan de wetenschappelijke observatie, die gekenmerkt wordt door ons lichamelijk perspectief. Dat wat wij zien is betekenisvol omdat het ons in de situatie uitnodigt om iets te doen. Wij kunnen ingaan op deze uitnodiging omdat wij een lichaam hebben. Merleau-Ponty geeft het voorbeeld van een appel op een fruitschaal. Deze appel vormt voor mij geen opsomming van gegevens, maar is in de waarneming gelijk betekenisvol als iets dat mij in een bepaalde situatie uitnodigt om mijn honger te stillen, en in een andere situatie om mijn kwast op te pakken en een stilleven te schilderen.

Wat bijzonder is aan de filosofie van Merleau-Ponty is dat hij niet de wetenschappelijke observatie afwijst, maar alleen de gedachte dat dit aan de oorsprong staat van de manier waarop wij betekenis geven aan de wereld. Hierdoor slaat hij een brug tussen de wetenschap en de alledaagse ervaring. Mensen verwerken informatie uit de omgeving niet zoals computers dat doen, waarbij ruwe data betekenis krijgen door ze in bedachte structuren te plaatsen. In tegenstelling tot de computer is voor de mens onze omgeving gelijk betekenisvol, omdat die bestaat uit uitnodigingen waar wij op kunnen reageren dankzij ons lichamelijk perspectief op de wereld.


De invloedrijke filosofie van Aristoteles en Maurice Merleau-Ponty werd aan mij geïntroduceerd door emeritus-hoogleraren Victor Kal en Maarten Coolen. Lees bijvoorbeeld Aristoteles op vaste grond (1992/2013) van Victor Kal of ‘Merleau-Ponty’ in Filosofen van deze tijd (2014) van Maarten Coolen. Door nieuw beleid van de afdeling Filosofie mogen deze emeritushoogleraren volgend jaar geen les meer geven aan de UvA. Ben jij het hier, net als Babel, mee oneens? Doe dan mee met de brievenactie van de Humanities Rally.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s