Tekst: Sofia de Valk /// Beeld: Fieke de Groot
AKT I
[Kaspar] Mag ik je meenemen?
[Wodan] Waarnaartoe?
[Kaspar] Naar daar waar ik ga.
[Wodan] Je mag mij meenemen, als je laat zien wat daar is.
[Kaspar] Ik zal je laten zien wat daar is. Het is wel de vraag of dan nog te zien is wat daar is.
[Wodan] Hoe bedoel je?
[Kaspar] Nu neem ik je mee naar daar, maar dan zal daar geen daar meer zijn. Daar zul je misschien een andere vraag hebben.
[Wodan] Dus als ik meega gaan we naar daar. Maar we zullen nooit dààr komen? Zoiets?
[Kaspar] Ja, zoiets. Misschien is het riskant.
[Wodan] Misschien moeten we zekerder weten of we genoeg hebben.
[Kaspar] Van wat?
[Wodan] Van wat?
AKT II
Kaspar en Wodan bevinden zich in een weiland. Het is vroeg in de ochtend, een nevelig licht, zweeft boven het koude landschap. Er is niet verder te zien dan ongeveer 20 meter door de dikke mist. De twee lopen naast elkaar door het veld in een rustig tempo, beiden in eenzelfde soort bedenkelijk ritme. Wodan heeft zijn handen achter zijn rug in elkaar verstrengeld. Kaspars armen bungelen vrij, maar tegen de natuurlijk beweging van zijn benen in.
[Kaspar] Mag ik je meenemen? (Zijn armen zwaaien iets meer op bij het uitspreken van de woorden.)
[Wodan] (Wodan keek steeds bedachtzaam naar de vriesgrond, sluit zijn ogen om te horen wat Kaspar zegt, kijkt hem dan aan.) Waarnaartoe? (Met een bedeesde nieuwsgierigheid.)
[Kaspar] Naar daar waar ik ga. (Een uitleg alsof dat het enige mogelijke antwoord was.)
[Wodan] (Besluitend en zeker van zijn antwoord.) Je mag mij meenemen, als je laat zien wat daar is.
[Kaspar] Ik zal je laten zien wat daar is. (Stopt met lopen, maakt zijn ogen tot spleetjes, tuurt in de verte) Het is wel de vraag of dan nog te zien is wat daar is.
[Wodan] (Is iets verder doorgelopen, maar stopt nu ook). Hoe bedoel je?
[Kaspar] Nu neem ik je mee naar daar, maar dan zal daar geen daar meer zijn. (Begint de zin fel en afstandelijk, vervolgt dan rustig en concluderend en loopt weer vooruit richting Wodan.) Daar zul je misschien een andere vraag hebben.
[Wodan] Dus als ik meega gaan we naar daar. Maar we zullen nooit dààr komen? (pauze) Zoiets?
[Kaspar] (Moet weer even stil staan, denkt na, probeert Wodans woorden in gedachten te herschikken en per woord te vatten, zijn vingers volgen de verbeeldde zin. Hij komt dan tot de conclusie dat dat waar is en stemt in.) Ja, zoiets. (Denkt nog dieper na, ziet in dat dat een probleem kan zijn.) Misschien is het riskant.
[Wodan] Misschien moeten we zekerder weten of we genoeg hebben.
[Kaspar] (Kijkt Wodan een paar tellen aan.) Van wat?
[Wodan] (Haalt zijn schouders op, blijft Kaspar aankijken. In een zucht, die tussen opluchting en vermoeidheid in zit, antwoordt hij.) Van wat?