Maurits de Bruijn over ontboezeming en omarming

In mei herdenken we een pijn, angst en schaamte, die zich nog altijd diep nestelen in sommige zielen, ook in die van latere generaties. Schrijver Maurits de Bruijn laat in zijn vorig jaar verschenen boek Ook mijn Holocaust zien hoe deze gevoelens samenhangen met zijn identiteit. Met een reis van 6 dagen en 35 jaar toont hij hoe het oorlogstrauma van zijn moeder ook het zijne werd.

Tekst: Sofia de Valk /// Beeld: Willemieke Kars

Maurits en ik ontmoetten elkaar onder dezelfde verrassend stralende voorjaarszon, alhoewel niet in fysieke lijve. Hij op Ibiza en ik in mijn torenkamertje in Amsterdam Noord, zien wij elkaar via het platform van dit jaar: Zoom. Maar, zo wordt bewezen, ontroerd worden door een onbekende kan ook op duizend kilometers afstand. Ik las zijn Ook mijn Holocaust, waarin hij schreef over ‘de broer die het ook voelt’, over ‘de broer die verdween’ en over ‘de broer die bleef’. Over zijn grootouders die nooit zijn grootouders werden en over zijn gereformeerde vader. Zijn moeder van wie hij soms meer de moeder lijkt en het geloven terwijl je niet gelooft. Seksualiteit, liefde en taal. Het boek toont ons dat 76 jaar minder lang is dan we denken. Ik spreek met Maurits over hoe hij dit uitdroeg naar de wereld en hoe identiteit geen tegenstellingen kent, slechts oprechte ambiguïteit.

Maurits is 36 jaar. Als ik om een verdere introductie van zijn identiteit vraag, zou er volgens hem, net als op de achterflap van zijn boek, een heel rare opsomming van eigenschappen volgen. ‘Veel van mijn karakterkenmerken willen elkaar tegenspreken of worden in ieder geval door heel veel mensen als contradictie gezien.’ Zo stelt hij namens anderen: ‘Je kunt niet én gereformeerd zijn én joods. Je kunt niet queer zijn én gelovig. Men kan niet én een slachtoffer zijn, én toch goed functioneren.’ Of zoals gezegd zou kunnen worden over de leidraad van zijn levensverhaal: ‘Je kunt niet een oorlogsslachtoffer zijn, zonder de oorlog te hebben meegemaakt.’ Dit had een korte samenvatting kunnen zijn van zijn boek. Maar achter de vragen naar betekenis van deze tegenstellingen, die Maurits vanuit zijn eigen ervaring en actuele kennis in het boek poneert, ligt een wereld waarin wij allen leven. Een wereld waar deze ambiguïteiten net zo bestaan, maar waar deze verstopt of verdrongen worden door angsten en opgerispelde definities. Daar ligt de eerste reden voor Maurits’ liefde voor taal: ‘Ik geloof heel erg in alles wat taal kan doen om al het onzegbare toch juist te kunnen omvatten.’ Maurits ziet vaak anderen die ook niet volledig toegang lijken te krijgen tot onze afgepaste leefwereld, waarbij veel schaamte en angst meespeelt. ‘Ik heb erg de behoefte om dan de andere kant te laten zien.’ Hij doet dit via schrijven. ‘Maar’, zegt hij ook, ‘ik denk dat juist de literatuur ook de aangewezen plek is voor die ambiguïteit. Als er al iets is als een plek die ruimte biedt voor het uitdiepen en voelbaar maken van die tweeslachtigheid.’

Ik wist dat ik mij niet snel los zou maken, maar mijn moeder zou ook mij niet loslaten.

Generatie tweeëneenhalf

Maurits groeide op in een gereformeerd gezin met drie oudere broers. Plichtsgetrouw gingen ze elke week naar de kerk, maar dogmatisch heeft Maurits zijn jeugd nooit ervaren. Zijn moeder ging nooit mee naar de diensten. Het opgroeien tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, het verlies van haar gedeporteerde ouders en zusjes en de geheime opvoeding van het gereformeerde gezin dat haar opving, vormde haar angstige karakter en afhankelijkheid. Maurits, die als jongste ook het langst achterbleef in huis, kent sinds kinds af aan de gewoonte zich verantwoordelijk te voelen voor het welzijn van zijn moeder. Zo kon zijn moeder bijvoorbeeld niet goed alleen thuis zijn en vergezelde Maurits haar vaker bij afspraken,bijvoorbeeld naar de pedicure. ‘Er nam een vorm van parentificatie beslag op mij. Dat is het omdraaien van de zorgrol. De parentificatie maakt het kind verantwoordelijk voor de ouders,’ legt Maurits uit. ‘Ik heb de klassieke puberteit niet echt ervaren. Ik wist dat ik mij niet snel los zou maken, maar mijn moeder zou ook mij niet loslaten. Simpelweg omdat ze niet alleen kon zijn.’ 

Vaak is het de derde oorlogsgeneratie, van wie de grootouders de oorlog hebben meegemaakt, die als eerste in de generatie-lijn door de grootouders in vertrouwen wordt genomen. De grootouders wilden waarschijnlijk hun eigen kinderen de pijn graag ontzien. Maurits analyseert: ‘Wanneer je een goede ouder wilt zijn en daarbij ook je onvermogen eerlijk wilt uitspreken, dan spreek je over het begrip ‘onvermogen’ van ouder tot kind. Wanneer zo’n gesprek tussen een grootouder en kleinkind hebt, is het ouderlijk onvermogen ook ter sprake, maar is het minder ingrijpend. Dan zitten de ouders er nog tussen, die het kind opvoeden. Dat creëert veel meer lucht.’ Het vertrekpunt van Maurits was anders. ‘Qua leeftijd zou ik eigenlijk tot de derde generatie behoren, maar heel letterlijk gezien behoor ik tot de tweede of tot de tweeëneenhalfde generatie.’ Het verhaal en bewustzijn die aan de oorsprong van hun angsten liggen, worden pas op oudere leeftijd bijgebracht. ‘Er was bij ons geen sprake van zwijgen; mijn moeder wilde wel delen.’

Ze kreeg een soort dubbelrol, die van de terugblikkende oma en die van de jonge moeder met overlevingsdrift.

Hij denkt even na, neemt met aandacht een trek van zijn al tweede sigaret en corrigeert zich dan plots snel. ‘Ik moet er wel bij zeggen dat ze dat niet deed op een heel pedagogisch verantwoorde manier. Namelijk niet duidelijk in een verhaal van a tot z, of met een verwittiging van te voren zoals: “dit is je geschiedenis en het is belangrijk dit te eren” of zelfs niet iets als “er gaat nu een heftig verhaal komen, maar…”’ Hij lacht de pijnlijke herinnering toe en schudt zijn hoofd. ‘Nee, het floepte er eigenlijk altijd gewoon in flarden uit.’ Door het leeftijdsverschil werd vaker gedacht dat Maurits en zijn moeder, kleinzoon en oma waren. ‘En in relatie was dat soms ook wel zo. Mijn moeder bevond zich in de situatie waarin ze kinderen opvoedde en het hoofd boven water probeerde te houden, terwijl ze ook een trauma probeerde te verwerken.’ Ze kreeg een soort dubbelrol, die van de terugblikkende oma en die van de jonge moeder met overlevingsdrift. 

‘Ik heb in zekere zin wel andere ouders gehad dan mijn broers,’ stelt Maurits. Zonder zijn broers die eerder uitvlogen, maakte Maurits bepaalde ingrijpende gebeurtenissen in hun ouderlijk huis mee. Bijvoorbeeld de verdwijning van zijn oudste broer. ‘Ik was toen vijftien jaar en mijn ouders zaten in een rouwproces. Ik was een heel anticiperend kind. Dus de ruimte die er was, daar begaf ik mij in. Meer dan dat nam ik eigenlijk niet.’ Gedurende de puberteit kwam voor Maurits ook het uitkomen van zijn homoseksualiteit naar voren. Zelf hoort hij vaker hoe andere kinderen in deze situatie hun aanwezigheid ook compenseren middels het vertonen van uitermate gewenst gedrag naar hun ouders. Zo ontwikkelde Maurits door meerdere ingrijpende gebeurtenissen een diep verantwoordelijkheidsgevoel jegens iedere situatie.

Beeld: Willemieke Kars

Doorwrochte angsten en bezielde zorgzaamheid 

Op zijn zestiende nam zijn vader Maurits mee op een zesdaagse trip naar Israël. Deze reis is tevens de leidraad van zijn boek; het was een onverwacht begin van een zoektocht naar een diepere betekenis van zijn Joodse identiteit, waar Maurits zich voor de eerste keer zou beseffen dat de traumatiserende jeugdherinneringen van zijn moeder en de naslepende beperkingen, voor hem een persoonlijke betekenis kennen. In een beeldende passage, beschrijft hij hoe hij, drijvend in ‘zijn zoute soep’ –dat de Dode Zee voorstelt–, het flinterdunne lijntje met het Jodendom ervaart. Het Jodendom met de Diaspora’s en de oorlogen die zijn voorgeschiedenis tekenen. Maurits illustreert de eigenheid van het doorwerkende verleden op zijn familie met een koekjesbeslag als tegenvoorbeeld, waarin allerlei ingrediënten gaan, en vervolgens vier dezelfde koekjes uitkomen. ‘Zo werkt dat niet met het krijgen van kinderen. In het boek noem ik één broer ‘‘de broer die het ook voelde”, omdat die broer inderdaad net als ik heel sensitief is. Bij hem kwamen de doorsijpelende gebeurtenissen ook hard aan. Hij voelde zich net als ik verantwoordelijk voor het welzijn van onze moeder.’ Maurits denkt knikkend hardop: ‘Hij voelt dat vast nog steeds weleen beetje, maar hij heeft zich als puber wel losgemaakt en is toen wél gaan rebelleren.’
Er kwamen veel reacties van en contact met lezers voort uit de publicatie van Ook mijn Holocaust. ‘Het had een ontwapenend effect. Maar dat effect kon ook moeilijk zijn,’ vertelt Maurits mij direct. ‘Ik ben op papier een veel moediger persoon dan in het echt. Het was in het boek veel makkelijker om ontboezemingen te doen, die ik in het dagelijkse leven niet snel deed, soms zelfs niet in een vriendschap. Er staan zelfs dingen in het boek die ik tegen een eerdere psycholoog niet durfde te vertellen.’ Bij andere interviews wordt vaak extra op zijn angsten gehamerd en bekruipt hem het gevoel dat hij het hebben van zijn angsten en doorsluimerende familieverleden moet bewijzen. Vóór het schrijven kende hij eenzelfde soort angst voor het idee dat mensen zijn werk aanmatigend zouden gaan vinden. ‘Maar tijdens het schrijven probeerde ik die zo min mogelijk toe te laten. Ik moet mij tijdens het schrijven zo vrij mogelijk voelen, juist om zo veilig en eerlijk mogelijk te kunnen zijn.’ Toen het boek af was, kwam de huivering een beetje terug. ‘Dan weet je dat het in die vorm is gestold en dat het in die vorm de wereld ingaat. Op een bepaalde manier maak ik toch aanspraak op een verhaal. Op een verdriet dat mij niet is overkomen in de eerste plaats.’

Mijn angst verdwijnt, wanneer de angst van een ander groter is

Zijn angsten beschrijft Maurits uitgebreid in zijn boek, zowel geestig als door en door droevig, want zie zo; die ambiguïteit kan ook in het schrijven worden gestopt. ‘Ik ontwikkelde voelsprieten, die zich tot overdreven aan toe afstelden.’ Echter voelde hij zich als kind ook vanzelfsprekend fijn in de zorgende rol. Voor zowel vriendschappen als relaties gold: ‘Met de almaar faciliterende rol kon ik beter beredeneren wat iemand aan mij had. Het hele idee van liefde of van onze relatie werd duidelijker door die rol. Ik kon dan bijna rationaliseren waarom iemand van mij hield. Als ik die dingen niet kon doen, kon ik ook niet begrijpen waarom iemand het leuk vond om een vriendschap of relatie met mij te hebben. Ik ben nu angsten aan het delen, wat ik eerder niet deed. Hierbij ben ik nog hyperbewust van de reactie, wat ook niet helemaal fair is naar de ander. Door die sterke voelsprieten kan ik denken dat er geen ruimte is voor mijn verhaal, al is die er in wezen wel. Of ik ervaar onprettige reacties over mijn openheid onterecht als afwijzing, dat is een heel ingewikkeld mechanisme. Dat is iets dat ik per definitie ook zelf creëer, ik trek die conclusie, en soms overhaast.’ 


Een opmerkzaam gegeven, is dat wanneer Maurits’ doorwrochte angsten en bezielde zorgzaamheid met de angst van de ander samenkomen, ze lijken op te lossen in zijn zoute water. ‘Mijn angst verdwijnt, wanneer de angst van een ander groter is,’ zo luidt een zin in zijn boek. Dat is niet gek als je als kind je moeder wilt behoeden voor haar groteske en ongrijpbare vrezen, en een eerste hulpmiddel het inzetten van je dapperte is. In eenzame nachten kent Maurits soms nog nachtmerries. Maar vaker, overdag, zoals nu in het weerkaatsende zonlicht in zijn camera op Ibiza, is een veerkrachtigheid te zien waarmee hij de generatieve machteloosheid en bedrukking lijkt te doorbreken. Hij parafraseert de Poolse dichteres Wislawa Szymborska: ‘Soms moet je de rommel van je ouders of grootouders opruimen, als dat nog niet is gebeurd. Anders kom je die op de een of andere manier nog tegen.’

Met God uit de rommel komen

Dat laatste zou wellicht het afsluiten van het verleden en bijbehorende overtuigingen kunnen suggereren. Maurits ziet echter ook de kracht en pracht van het Goddelijke in. Zo zou hij soms best ‘zo iemand willen zijn die het Goddelijke ziet in de liefde, in een mooie lentedag of een dier.’ Maar voor vandaag zegt hij: ‘Het gaat om de vraag van wat ik wil dat God voor mij is en waarin ík de aanwezigheid van God zie. Dat is een vraag die iemand uiteindelijk alleen zelf kan oplossen.’ 

Het gereformeerde geloof van zijn vader gaf Maurits een fijn en liefdevol beeld van God. ‘Als kind heb ik ook heus wel eens gedacht dat God die homoseksualiteit niet zo leuk zou vinden, omdat je daar heel andere dingen over hebt gehoord van andere christenen. Maar toch was de visie thuis daarin en soms die van mijn beste vriendin de maatstaf geworden.’ Een passage in zijn boek vertelt hoe zijn beste vriendinnetje Judith hem op een gegeven moment wilde behoeden voor zijn seksuele geaardheid, vanuit het idee hem daarmee voor Gods lastering te beschermen. ‘Ik dacht op zo’n moment juist: “goh daarin heb ik het toch wel veel fijner meegekregen”.’ Later heeft Maurits daar een breder inzicht uit gehaald. ‘Ik vind vooral dat je je op een bepaalde God mag beroepen, maar anderen niet net zo onvrij mag maken als jijzelf bent. Zoals de vraag “wat is de aanwezigheid van jouw God?”; die is onmogelijk voor iemand anders te beantwoorden. Het is niet zo raar als je rond je achttiende je eerste opgedragen God naleeft. Maar later…’, hij wrijft even in zijn gezicht, gaat verzitten en vervolgt pijnlijk: ‘ja, dan gaat het denk ik niet zo goed. Dan denk ik eigenlijk dat je je geloof ook niet zo serieus neemt. Want dan heb je die God dus niet geïnternaliseerd. Of dat Goddelijke. Dan heb je er niet zelf iets van gemaakt. Al jong probeerde ik mijn homoseksualiteit te rijmen met “wat God inhoudt” en daar een antwoord voor te vinden. Op dit moment speelt God niet zo’n grote rol meer in mijn leven. Ik kan dus ook niet zeggen dat God en ik daar samen echt uit zijn gekomen,’ voegt hij lief lachend toe.

Het herdenken is eigenlijk actief, het is een actieve houding

Die rommel van zijn grootouders, die hij voorzichtig probeert op te ruimen, mag anderzijds ook omarmd worden. Dat is wat zijn boek doet, en zo omarmt het publiek weer zijn boek. Naast de Sjoa, kennen zijn voor-generaties natuurlijk ook een schoonheid, een geur van traditie. ‘Thuis hebben wij helemaal niets van de Joodse traditie meegekregen. Nu ga ik wel eens naar de UilenburgerSjoel in Amsterdam, ik heb er een keer Pesach gevierd.’ Maar zowel Maurits zelf als zijn ‘broer die het ook voelde’, hadden beiden tijd nodig om hierin een vorm te vinden. ‘Het voelt soms een beetje als een soort ‘rechtzetten’ van iets, als een correctie van een gat dat is ontstaan.’  Naast dat het ook lichtelijk lijkt op het voor hun bekende christendom, is het ‘Joods zijn’ ook interessant om als tastbare identiteit door hun vingers te laten gaan. Vaker, net als dat hij bij andere seculiere Joden heeft gezien, kwam hier wel schroom aan te pas. ‘Mijn broer en ik hebben heel lang het gevoel gehad dat de synagoge geen plek voor ons was. Dat we daar niet Joods genoeg voor waren en dat anderen aan ons zouden kunnen zien dat we niet begrepen wat daar gebeurde.’ Ook die durf heeft hij gewonnen. ‘Het is zo stom eigenlijk; toen ik anderen die ook een gebroken relatie met het Jodendom hadden, hoorde zeggen wat ik voelde, begon het mij te irriteren. Ik kon ineens zien dat het totaal overbodig was. Er zit niemand te wachten op die aarzeling. Met een onbewust komische woordkeuze zegt Maurits: ‘Ik zei tegen mijzelf “ja Jezus, ik ga dat ook niet meer zeggen ‘ik voel mij niet Joods genoeg’, of ‘ik hoor hier eigenlijk niet’.” Ik wilde niet meer naar die stem in mij luisteren.’

Zolang we praten 

Op 4 mei herdenken we de slachtoffers van de Holocaust. Maurits: ‘Tot een paar jaar terug voelde het soms alsof de dialoog rondom 4 mei, voorbij kwam alsof we aan het wachten waren op het moment dat de eerste generatie, die het in de eerste hand heeft meegemaakt, niet meer zou leven. Zolang die leven, was het het belangrijk de oorlog te bespreken, maar verder werd niet gedacht.’ Sinds vorig jaar worden er in het gesprek rond de herdenkingsmaand, meer jonge generaties en meerdere kanten van het racisme-debat betrokken. ‘Het doorbreken van het zwijgen gebeurt steeds meer. Ik heb het idee dat in mijn generatie het ‘‘claimen van lijdenschap’’ meer wordt uitgesproken. Er is ruimte voor het toe-eigenen van het slachtofferschap, het stellen dat men wordt gemarginaliseerd of kan verschillen van andere Nederlanders.’ Het delen van zijn verhaal zorgde er volgens Maurits voor dat het herdenken voor sommige lezers dichterbij kwam. Het bewustzijn kwam boven dat pijnlijke gebeurtenissen toch echt generatief door kunnen werken. Of men zag ineens de struikelsteentjes op straat of dachten aan een Joodse familie die ze via via kende. ‘Het herdenken is eigenlijk actief, het is een actieve houding,’ zegt Maurits krachtig. ‘Terwijl dat natuurlijk niet is hoe het ons wordt voorgeschoteld. Het herdenken lijkt iets passiefs, waarbij we midden op de Dam als toeschouwer staan en wellicht even naar het verleden blikken.’ 

Tegenwoordig ervaart Maurits de herdenking als de sterfdag van zijn grootouders en de zusjes van zijn moeder, van wie de daadwerkelijke sterfdag niet bekend is. ‘Ik voel steeds meer dat die dag directe betrekking heeft op mijn leven, dat grote verhaal van die dag gaat eigenlijk steeds meer langs mij heen.’ In het massale, maar toch ‘lege’ herdenken van niet-wetenden over oorlogsslachtoffers, zag hij nooit echt zijn eigen verhaal. ‘Daarom voelt mijn boek ook als een toevoeging of rechtvaardiging van wat er is gebeurd binnen mijn verhaal.’ Zijn moeder lijkt het boek, naast confronterend, ook als fijn en erkennend te ervaren. ‘Heel veel dingen zijn ingewikkeld bij mijn moeder, maar tegelijkertijd heeft ze enorm veel veerkracht. Ze stond blijkbaar juist open voor een ander narratief, voor mijn versie van het verhaal.’ 

Met zijn liefde voor taal hoopte hij op iets en zag het gebeuren. Dat verhalen kunnen omarmen, en dat zij uiteindelijk ook worden omarmt. ‘Je maakt natuurlijk illusies en misplaatsingen met taal, maar taal is ook hetgeen waarmee je die weer kunt ontkrachten.’ Maar zoals Maurits eerder zei dat ‘op papier’ anders is dan ‘hardop’, zo lijkt taal zijn veilige terrein waarin hij zich tegelijkertijd kan verliezen. Zijn gesprekken met geliefden kennen vaker een disbalans. ‘Ik heb mijzelf stilletjes ingeprent: “zolang we blijven praten komen we er wel.” Maar dat ben ik; voor anderen is alles soms al gezegd.’ We eindigen in een kwetsbare, maar wellicht troostrijke stilte. ‘Woorden kunnen jou ook veel meer raken en kwetsen hè, ze betekenen voor jou ook meer?’ vraag ik nog voorzichtig. Hij kijkt mij via twee glazen kaders en vier tussenliggende landen aan: ‘Ja, ik denk het wel.’


Ook mijn Holocaust was Maurits’ non-fictiedebuut en is te koop bij lokale boekhandels en op de website van Dasmag. Eerder schreef hij de boeken Broer en De achterkant van de zon. Daarnaast schrijft hij regelmatig artikelen voor de Volkskrant. Maurits studeerde Beeld en Taal aan de Rietveld Academie en is redacteur bij magazine Mister Motley, waar beeldende kunst en het dagelijkse leven aan elkaar worden geknoopt. 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s