Een klacht afkomstig van een studente Frans over een docent dateert uit 2017, maar het proces kent nog altijd geen eind. Uit een NRC-artikel van 16 december 2020 met de titel ‘De wrange afloop van een #metoo-klacht bij de UvA’ wordt opnieuw pijnlijk duidelijk dat het institutionele probleem van seksueel grensoverschrijdend gedrag nog altijd wordt overschaduwd. Het kan niet bij de kern worden aangepakt, door onder andere een gevoel van onveiligheid en onrecht van studenten aan de UvA omtrent ongewenst gedrag.
Tekst: Sofia de Valk /// Beeld: Inge Spoelstra
De schrijnende seksuele handelingen tussen docent en studenten, zoals beschreven in het NRC-artikel, gaan alle perken te buiten. Het artikel komt terug op het proces uit 2017 van een officiële klacht van een studente aan de Faculteit Geesteswetenschappen, wegens haar ervaring van grensoverschrijdende intimiteit bij een docent Frans. De klacht leidde in eerste instantie tot een hoorzitting, maar door de lange duur van het proces en de eenmaligheid van een officiële klacht, werd haar aanklacht niet geheel gegrond verklaard. Het gebrek aan bewijs zette zijn woord tegenover het hare en consequenties of aandacht voor het institutionele probleem zijn onder het tapijt geveegd. De docent kreeg één enkele waarschuwing en bleef lesgeven; verder is er haast geen woord aan vuilgemaakt. Tot afgelopen jaar, toen aan het licht kwam dat er geen nader onderzoek is gedaan, ondanks de officiële klacht en het feit dat er meer meldingen waren van studenten die zich in de klachten herkenden. De gedetailleerde beschrijving in het artikel van de afgelopen drie jaar, maakt duidelijk dat bespreekbaarheid en gevoel van veiligheid nog ver te zoeken zijn aan de UvA. De Facultaire Studentenraad strijdt voor verandering van de klachtenprocedures en functies, maar ook het taalgebruik is van belang voor een eerste opening van een publiek gesprek.
‘Het probleem van de klachtenprocedure is niet alleen dat één melding van misbruik niet genoeg is, maar dat de klachtenprocedure niet veilig en toegankelijk genoeg voelt’
In het bovengenoemde artikel staan citaten uit de hoorzitting van 8 november 2017, waarin metaforisch de heksen van Salem wordt aangehaald en de studente ‘klaagster’ wordt genoemd. Wanneer iemand zonder bezit van juridische kennis, over zo’n ingrijpend thema leest en in het artikel woorden als ‘klaagster’ en mythische figuren worden gebruikt, lijkt een einde van dit universele probleem alleen maar ontoegankelijker en verder af te drijven dan iemand zou willen.
Een omgedraaide klopjacht
In het verslag van de hoorzitting valt te lezen:‘Hij [de Franse docent in kwestie] geeft aan dat de beschuldigingen hem doen denken aan een verhaal, de heksen van Salem, waarbij in eerste instantie één meisje de duivel ziet en daarna steeds meer meisjes de duivel zien (Verslag hoorzitting, 8 november 2017).’ Dat dit soort argumenten blijkbaar overtuigend kunnen zijn in de rechtbank verbaasde mij. Zelf houd ik van poëtisch taalgebruik, lange zinnen en metaforische verwijzingen, maar om een tegenpartij in de rechtszaal te verwijten een ‘heks van Salem te zijn’ doet mij ineenkrimpen van misplaatstheid.
Salem is een klein Amerikaans stadje dat in 1692 nog een Engelse kolonie in New England was. Dat jaar startte er in februari een periode van processen en klopjachten rondom zogenaamde heksen. Elizabeth Parris en Abigail Williams, twee jonge meisjes van negen en elf jaar oud, hoorden van een Caribisch-Indonesische buurvrouw, Tituba Boyer, verhalen over tovenarij en onbekende gebruiken. De twee meisjes kregen een schuldgevoel jegens zowel het dorp als de buurvrouw, aangezien de gedachten en handelingen die ze leerden hun intrigeerde, terwijl ze zich bewust waren dat deze verboden waren. Ze begonnen wartaal uit te slaan en zich ongekend te gedragen, inclusief gillen en vreemde lichaamshoudingen. Men beschreef het als wat men nu als psychotische en/of epileptische buien zou zien, waarbij agressie en wanen leken te woeden. Destijds nam de dorpsarts een fysieke test af, die geen verklaring bood. Beiden werden behekst verklaard. Er werd een heksenvervolging in gang gezet, waarna de jonge meisjes verschrikt naar drie oudere buurvrouwen wezen, met wie ze weleens spraken. Als eerste werd Tituba terechtgesteld, maar snel volgde hetzelfde lot voor Sara Good en Sarah Osbourne. Binnen een jaar werden in het dorp maar liefst 24 mannen en vrouwen beschuldigd van hekserij, die elkaar net zo beschuldigden ofwel probeerden te verdedigen. Allen werden veroordeeld en daarna opgesloten, opgehangen of verdronken.
Dit is een historisch verhaal dat uitgaat van aannames uit het verleden die wij nu bijgeloof of een mythe zouden noemen. Maar bijgeloof of mythe; angst door onwetendheid van destijds was het zeker. Want ook in het dorpje Salem, dat nu Danvers heet, zijn de terechtstellingen misschien onmogelijk terug te draaien, maar ze zijn later onterecht verklaard. In 1954 eisten sommige afstammelingen van veroordeelden zelfs een wettelijke verklaring om de ontwikkelde kennis ook hun naam te laten zuiveren. Er werd een wet aangenomen die alle ooit van hekserij beschuldigde mensen onschuldig verklaarde.
Nu we weten dat heksen niet bestaan
De student bleek volgens het NRC-artikel, na de niet-erkende en daardoor des te meer traumatiserende ervaringen, haar leefomgeving te hebben moeten veranderen. Ze verhuisde naar een andere stad en koos een nieuwe studierichting; de rust in Amsterdam en leerlust voor de studie Frans kon niet meer terugkeren. Toen aan het licht kwam dat decaan Fred Weerman niet adequaat heeft gehandeld in de afgelopen jaren en hij haar weer moest benaderen vanwege de nieuwe aandacht, het onderzoek en de publicatie van de zaak, moest haar leven opnieuw overhoop gehaald worden. Een reden die gegeven wordt voor het niet eerder verdiepen van de zaak, is het gebrek aan officiële klachten. Dit wil zeggen dat er niet meer studenten waren die hun ervaringen durfden te delen onder vermelding van hun naam. Er kan geen diepteonderzoek plaatsvinden als een klacht anoniem is. Er zijn minstens vijftien studenten die hebben gezegd zich in de ervaringen van de student te herkennen, maar geen van hen voelt zich veilig of gerechtvaardigd genoeg om zijn anonimiteit op te geven.
Wat mij betreft had dit de eerste aanleiding moeten zijn voor een onderzoek naar de veiligheid en ruimte die studenten voelen aan een universiteit. Dat anno 2020/2021 studenten, op zoek naar hun identiteiten aan het begin van hun carrière, ervaringen opdoen van seksueel misbruik is een akelig gegeven. Helaas is dit seksueel overschrijdend gedrag onderdeel van een maatschappelijk probleem dat tijd, ruimte en aandacht nodig om te veranderen. Maar dat studenten het vertrouwen in zichzelf en de omgeving blijven hebben om hierover te spreken, is vooral verantwoordelijkheid van de universiteit. Als er sprake is van angst voor schade aan de carrière, schaamte of beschuldiging van valse claims, is dit kwalijk voor de geborgenheid die een leeromgeving hoort te bieden en kan dat alleen van binnenuit het instituut verbeterd worden. De Facultaire Studentenraad van Geesteswetenschappen (FSR FGw) strijdt voor het aftreden van decaan Weerman, aangezien hij niet in staat is gebleken deze belangen te waarborgen voor studenten. Het probleem van de klachtenprocedure is niet alleen dat één melding van misbruik niet genoeg is, maar dat de klachtenprocedure niet veilig en toegankelijk genoeg voelt.
Nu dit onderwerp in de aandacht staat, moet er ook gewaarborgd worden hoe dit soort gevoelige onderwerpen onder woorden worden gebracht, maar ook wat voor verschillende interpretaties kunnen ontstaan. Naast de middeleeuwse metafoor over heksen, staat in het NRC-artikel hoe de ‘klaagster’ zich een aansteller voelde omdat zij immers niet was verkracht. Dit zijn woorden uit het verslag van de hoorzitting van de UvA-klachtencommissie, die in juridische termen gezien correct zijn. Dit artikel is echter een artikel voor een breed publiek. ‘Klaagster’, zoals de student in een van de eerste alinea’s al wordt gekenmerkt, geeft in eerste instantie niet de associatie van een ‘aanklager’ zoals de juridische term vertaald kan worden. Eerder heeft het vanuit een algemeen Nederlands woordenboek de connotatie: ‘Een vrouw die te vaak een beklag pleegt over tegenspoed en moeite die zij moet doorstaan, – met bijgedachtes aan de kleinzieligheid van de klachten’. Decaan Weerman verweerde zich daarbij eerder over zijn zwakke ingrijpen bij een een soortgelijke casus, te lezen in het NRC-artikel ‘De grappen over sperma van een “aanrakerige” docent’ (12 juni, 2020). Zijn plichten jegens docenten en studenten lijkt hij tegenover elkaar te zetten. Hij benoemde de reden dat hij als decaan ‘ook een zorgplicht [heeft] naar de docent’. Dit kan een discussie an sich zijn, maar stelt Weerman nog eens: ‘Je kunt iemand niet zomaar voor de bus gooien.’ Nee, inderdaad. Het is daarbij wel het andere uiterste om de klacht van een student drie jaar lang te verdoezelen. Wanneer dit wordt geplaatst naast het net gepubliceerde proces, waarin de student die zich kwetsbaar durfde op te stellen wordt voorgesteld als ‘klaagster’, lijkt de zorgplicht naar studenten überhaupt nergens aan bod te zijn gekomen.
‘Geen van de studenten voelt zich veilig of gerechtvaardigd genoeg om zijn of haar anonimiteit op te geven’
Nogmaals moet gezegd worden dat delen van het NRC-artikel geciteerd zijn uit een verslag van de hoorzitting op 8 november 2017. De gebruikte woorden zijn dan ook rechtstreeks afkomstig uit het juridische vakgebied. Dit toont echter des te meer hoe wreed het is dat deze zaak nog altijd loopt en er geen verduidelijking is van wat de uitvoerige klachten en expliciete tegen-uitspraken betekenen voor studenten en het beleid aan de UvA. Kantlijnen zijn voor een groot en algemeen publiek van belang wanneer dit soort beschadigende ervaringen onder de aandacht komen. De bespreekbaarheid van institutionele problemen, zoals ongewenst en grensoverschrijdend gedrag, zijn vormend voor de emancipatie van onze maatschappij, maar zijn ook extreem kwetsbaar en bepalend voor mogelijk onbegrip en stigmatiserende interpretaties.
Beeldspraken zonder het juiste beeld
Naast het eerder genoemde heksenverhaal, worden in het artikel beweerde argumenten uit het proces genoemd voor de onschuld van de docent. De beklaagde docent stelt dat zijn seksueel getinte handelingen en opmerkingen die zijn opgenomen in de aanklacht, zouden zijn ontstaan door zijn medicijngebruik dat symptomen van Gilles de la Tourette veroorzaakt. Daarnaast stelt hij dat zijn Marokkaanse achtergrond én vaderlijke gevoelens de reden zijn voor zijn intieme contact met studenten. Dit zijn redenen die nergens uitgelegd of gegrond terugkomen, noch in de rapporten noch in eerdere artikelen.
De FSR FGw, meerdere studenten en docenten maken zich hard voor verbetering en verduidelijking van het beleid, maar de UvA lijkt inconsequent te handelen en te spreken over haar ideeën over de veiligheid van studenten. Het publieke debat is van belang, maar wat mij betreft is ook hiervoor een gevoel van veiligheid belangrijk. Metaforen als veroordeelde heksen kunnen verschillende connotaties voortbrengen en ‘klaagster’ kan verkeerd vallen bij studenten zonder kennis van rechtstermen, die zich mogelijk schamen vanwege ongewilde situaties in een ondergeschikte positie. De hele situatie brengt losstaande belangen bij elkaar, die samen slechts lijken te leiden tot gebrek aan echt gesprek. De één denkt mensen voor de bus te gooien en bij Roeterseiland staat een demonstratief tentje met het doel dat iemand afstapt. Er worden brieven ondertekend van de Facultaire Studenten Raad van de FGw en er worden dagelijks vergaderingen gevoerd over besluiten die uiteindelijk niet genomen kunnen worden. De goede bedoeling van ieder zal er zijn, maar duidelijk blijft hoe de hiërarchie en belang van eerbehoud, spanningen laten stijgen en intermenselijk gesprek bemoeilijkt.
‘Opklaring begint niet bij het eisen van meer durf, maar bij het bieden van ruimte voor vertrouwen, openheid en gesprek’
Er is sprake van onsamenhangendheid tussen het willen luisteren en de angst voor wat men te horen kan krijgen. Na jaren verdoezeling drijven er nu sporen boven water, waarvan bepaalde beweringen begrijpelijkerwijs niet meer te bewijzen zijn. Desalniettemin is het noodzakelijk om woorden die zwart op wit staan, uit te diepen en te begrijpen wat er bedoeld wordt. Zowel voor de casus-behandelaren als voor de publiciteit naar studenten, docenten en de wereld geeft dit een eerste fundering voor een open gesprek. Onderwerpen als carrières, schaamtegevoelens en hiërarchieën zouden in een verhaal als dit verplaatst kunnen worden naar een apart debat binnen de UvA. Deze zijn niet minder van belang, maar dienen op zichzelf een veilige ruimte te krijgen. Voor institutionele ontwikkelingen wat betreft #metoo is gerichte aandacht nodig. Zolang een autoriteit binnen een instituut zelf geen veilige ruimte kan bieden, dient hij kwetsbaren wellicht door te verwijzen. Dit is niet de eerste keer dat dit soort beschuldigingen voorkomen, deze jonge vrouw met durf is niet de enige met klachten. Opklaring begint niet bij het eisen van meer durf, maar bij het bieden van ruimte voor vertrouwen, openheid en gesprek. En voor eerlijkheid; over wie je het nu hebt, als je woorden gebruikt als eer, hekserij of klaagzang.