Ze zijn er echt, alleen verstopt onder een verkeerde naam

Het beroep ‘geestelijk verzorger’ is voor velen onbekend of krijgt een verkeerde interpretatie. Geestelijk verzorgers zijn zogezegd de ‘zingevers’ binnen de geestelijke gezondheidszorg, en de spirituele vrijplaats binnen arbeids- en politieke omgeving. In dit stuk zal ik de vage en verkeerde connotaties van dit essentiële beroep ontmaskeren aan de hand van een ervaringsverhaal en parafrases uit een reeks interviews.

Tekst /// Sofia de Valk Beeld /// Inge Spoelstra

Dit zou een opiniestuk moeten zijn. Althans, zo luidt de rubriek die mij is toegewezen voor dit onderwerp. In eerste instantie kan zo’n kader mij het idee geven een politieke correctheid te moeten aanhouden, terwijl mijn ideeën doordrongen zijn van subjectiviteit. Wat mij betreft is ‘opinie’ onlosmakelijk verbonden met de menselijke ervaring. In dit geval heb ik een mening over de zorg voor menselijke ervaringen. De ervaringen waarvoor in bepaalde gevallen gezorgd moet worden en waar gedachtes over de ervaring beklemmend kunnen worden. Om niet te gaan zweven tussen de vele
aannames en verschillende verhalen over persoonlijke ervaring, ben ik gaan schrijven aan de hand van gesprekken met geestelijk verzorgers in de podcast Zingevers. Ook neem ik een persoonlijk verhaal mee van een ervarene in de psychiatrische zorg. Met dit verhaal wil ik laten zien waarom het werk van deze verzorgers een ode, en wellicht een betere naam verdient.

Argwaan tegen zingeving
Binnen niet-gezondheidszorginstituten, zoals defensie, is het duidelijker te begrijpen wat de functie inhoudt van iemand die rondloopt om de mentale gezondheid van werknemers te ondersteunen. Binnen de psychiatrie, echter, weten patiënten soms niet meer wie wat te bieden heeft achter de witte jassen of zware brilmonturen. Ik sprak met Nova, een meisje dat zelf veel ondersteuning heeft gekregen binnen de geestelijke gezondheidszorg. Zij gaf mij een reflectie van haar ervaring, die wellicht een beeld kan geven van hoe groot het belang is dat voor een patiënt de juiste hoop en mogelijkheden worden geboden binnen behandelingen, met de juiste verwoording: ‘Ze was 19 jaar oud, een verstandig meisje, altijd geweest. Talig, een snelle denkkracht en ze kende bovenal sociaal-wenselijk gedrag dat ervoor wilde zorgen dat anderen zich maar niet ongemakkelijk zouden voelen door haar aanwezigheid.’

Op dat moment kende Nova’s aanwezigheid een ongelukkige, hopeloze en machteloze verschijning. Ze was zwaar depressief, had de overtuiging dat er niets moeilijker was dan “leven”, maar daaraan toegeven, betekende anderen verraden. Nova zag zichzelf als onterecht ongelukkig, als een last die onmogelijk kon verdwijnen. Haar angsten en zware melancholie leiden tot comorbide stoornissen. Ze was bang om naar buiten te gaan, het werd onmogelijk te eten en te drinken en contact met vrienden en familie beschadigde. In de eerste gesprekken met de crisisdienst kreeg zij te horen dat ze het zelf wel kon oplossen, ze had immers “zoveel zelfreflectie” en haar ogen konden maar al te goed alle blikken en redeneringen van psychologen of socio-therapeuten volgen. “Tijd” is wat ze misschien nodig had. Drie jaren verder echter, kwam ze in een zoveelste opname terecht met nu een eindeloze rol aan dossier met diagnoses en symptomatische redeneringen. Ze begaf zich in een omgeving buiten de roerende wereld waar Trump aan de macht bleek te komen en waar met #metoo werd gestreden. Zij zag haar medepatiënten als de wereld. Er waren psychotische jongens die enorm vriendelijk tegen haar waren. Een vrouw met een al dertig jaar durende anorectische stoornis die Nova van bijna twintig jaar venijnig aankeek. Een man van 68 die al tientallen depressieve jaren meer kende dan zij. En hij, die tijdens een maandelijkse waan, zijn uurtje verlof gebruikte om het leven van de autootjes onder het viaduct te aanschouwen en te kiezen voor die kalme, dan wel levenloze stilte.

Enkele keren werd haar naast alle artsen in witte jassen, een geestelijk verzorger aangeboden

Deze gesloten plek is een vervreemding voor elke jonge twintiger die studeert of werkt, maar Nova voelde zich daar destijds veiliger en prettiger dan thuis. De verpleging was bekend, het ritme voorspelbaar en ze hoefde niets anders te kennen of zichzelf te presenteren. Zo sprak ze het althans goed voor zichzelf, want hoe haar dossiernummer haar beschreef en daarmee deze plek opdrong, kwam in geen zin overeen met alles wat ze voelde of verlangde. Ze ziet nu in dat ze werd erkend in een lusteloosheid, maar zich “gezien” gevoeld, heeft ze nooit. Enkele keren echter, werd haar naast alle artsen in witte jassen die haar emoties en gedachten langs de steriele meetlat legde, een “geestelijk verzorger” aangeboden. Ze herinnert zich dat er een imam of een katholiek maatschappelijk werkster was die werden voorgesteld als: “Zij kunnen even met je praten over hoe je je leven zinvoller kunt ervaren”. Nova was destijds doordrongen van sombere reflecties, op alles wat haar werd voorgehouden. Haar leefwereld, verstopt buiten de Amsterdamse ring, gaf niet meer kleur aan de wereld dan dat haar eigen fantasie deed. Ze zag iedereen clowneske dansjes voor haar doen om het leven verleidelijk te maken, maar ze was uiteindelijk nét zo passief tegenover de lieve stagiaires, als naar de vogels in de tuin. Laat staan dat ze iemand die haar leven “zin” zou kunnen geven, met behulp van een God van wie het meisje nog nooit een sprankje hoop had ontvangen, oprecht welkom zou heten. Nova keek het voorstel met argwaan aan, draaide haar gezicht naar het raam en begon aan haar vijfde portie dagelijks “muur-staren”.

Zin is niet iets dat je geeft

Bij de term ‘Zingeving’, ofwel ‘verzorgers van de geest’, bevatte mijn eerste verbeelding ook ‘oogklepperij’, predikers van aan elkaar geregen holistische woorden of een laconieke omgang met werkelijk destructieve problematiek. Na persoonlijke verhalen en een verdieping in de daadwerkelijke betekenis van de functie, kwam ik echter tot een wezenlijk andere conclusie van waar ‘geestelijk verzorger’ naar verwijst. Het klopt dat geestelijk verzorgers verzorging bieden aan de menselijke geest. Echter alleen zolang beide woorden, ‘geest’ en ‘verzorger’, met de juiste betekenis binnen deze context worden begrepen. Het beroep wordt in de reeks interviews van Nina Polak en Lex Bohlmeijer voor De Correspondent met ‘zingevers’, geduid. Iedere week benaderen de twee journalisten een hulpverlener die zijn werk begint vanuit een bepaalde levensovertuiging. Algauw blijkt dat de God of de levensvisie waaraan de verzorgers verbonden zijn, niet per se de lading van hun werk dekt. Ook zijn geestelijk verzorgers niet enkel aan de geestelijke of lichamelijke gezondheidszorg gekoppeld. Deze, van humanistische (niet-godsdienstig, maar met een relationeel levensbeschouwend wereldbeeld) tot islamitische, hulpverleners lopen namelijk ook rond op een zwaarbewaakte gevangenisafdeling, als reflecterende majoor bij defensie, of achter de schermen bij een ziekenhuis voor werkende hulpverleners zelve.

Nina Polak benoemt in de laatste aflevering zelf dat het woord ‘zingevers’ gaandeweg nog interessant bleef voor de inhoud, maar dat ze een flinke weerzin tegen het woord ‘zin’ kreeg. Zoals zowel de imam, de humanist, de boeddhist, de rabbijn en andere geestelijk geïnspireerde verzorgers beamen, zijn zij als geestelijk verzorger inderdaad gespecialiseerd in wat ‘zin’ betekent voor de mens. ‘Zin’ is echter het laatste wat je aan een andere kunt ‘geven’. Het zit in de mens doortrokken dat ze zin geeft aan het leven; dat is het eerste waarmee we onszelf in stand houden. Voor sommigen is de energie voor ‘zin maken’ – als in ‘ergens zin in moeten hebben’ – misschien ver te zoeken. Of de reden ‘waarom’ men zin geeft kan kwijt zijn, maar daarbij wordt ‘zin’ misvat als een soort immense aanwezigheid. ‘Zin’ kan al gaan over de kleinste handelingen die je ongemerkt maakt. Er is een bepaald moment dat je ervoor kiest om de gordijnen open te doen, dat je bepaalde muziek prefereert en het is onvermijdelijk dat we ergens iets van vinden. Zingeven is op deze manier een ingebed gegeven van ons mens-zijn. Een geestelijk verzorger kan zijn ervaring als religieus of spiritueel leider gebruiken voor zijn visie op de mens. Dit gaat niet over een goddelijk ingefluisterde redevoering, maar eerder over de ervaring zich performatief op kunnen te stellen, door heel goed te luisteren en te kijken waar de opening van een gesprek bestaat.

De rabbijn die werd geïnterviewd door Nina en Lex, is naast geestelijk verzorger ook leider van een Joodse gemeenschap, docent op een school en reflecteert dagelijks op zijn eigen handelen. Zo kent hij een positie van waaruit hij kan zien wat de mensen drijft, óf en hoe ze hulp vragen en ontvangen, en zo ja, hoe dan? Als docent kun je uiteindelijk ook niet meer doen dan kennis voorleggen: een leerling zal het toch zelf moeten opnemen. Zo werkt het ook met hulp die hij biedt en keuzes hij maakt binnen een gemeenschap. Wanneer de rabbijn als geestelijk verzorger mensen binnen de psychiatrie bijstaat, is dit niet om een overtuiging te geven van wat het ‘goede leven’ is. Hij ziet zichzelf eerder als de vrijplaats waar mensen uit generatie na generatie kunnen komen en altijd mens zijn en blijven. De boeddhistische verzorgster vertelde hoe ze bij zwaarbewaakte gedetineerden vaak niet weet wat het delict achter de detentie is, maar dat mannen haar weleens gruwelijke daden uit hun verleden vertellen. Haast nooit kan zij de delicten rechtvaardigen, maar het idee dat een man daar bij haar zit, haar aankijkt en vervolgens vertelt dat hij de ‘ademhalingsoefeningen van vorige week’ behulpzaam vond, geeft enigszins een hoopvol idee dat de mens in staat is om stil te staan en te stoppen met vluchten.

Het feit dat een patiënt hulp nodig heeft en in een circuit komt van vragen en analyses over zijn identiteit, geeft vaak een extra dreun tegen de angstige, agressieve, sombere of verwarrende gevoelens

Wat geestelijk verzorgers – anders dan psychologen, psychiaters, artsen of sociaal-maatschappelijk werkers – kunnen bieden, is een vrijplaats. Ze bieden een plek voor gesprekken en een kader van oren zónder pennen. Ze beschikken niet over een dossier of behandelmodel, waaraan gesprekken moeten voldoen. Er is geen verwachting van een bepaald resultaat, geen bepaalde tijdsduur en ook geen noodzakelijke kennis over voorgeschiedenis van de patiënt. Tijdens het werk van een geestelijk verzorger is er geen sprake van geloofsindoctrinatie, maar van vragen naar hoe het gaat in dat moment, te horen aan een intonatie of te zien aan een blik hoe de pijn daar verlicht kan worden. Daar kan een voorstel uitkomen om te bidden, maar er kan ook een verhaal verteld worden, samen een wandeling gemaakt worden, of slechts een zucht en de zin ‘Goh, wat ontzettend zwaar, mag ik even bij je blijven zitten, dan ben je in ieder geval fysiek niet zo alleen?’

Intermenselijke gesprekken
Natuurlijk zijn de behandelingen, modellen en wetenschappelijke kaders die de GGZ biedt enorm belangrijk om inzicht te krijgen in systematische problematiek, trauma’s, en om structureel en destructief gedrag te veranderen of te verzachten. Het feit dat een patiënt hulp nodig heeft en in een circuit komt van vragen en analyses over zijn identiteit, geeft echter vaak een extra dreun tegen de angstige, agressieve, sombere of verwarrende gevoelens. Het is van belang dat de mens, daar op de rand van het patiëntenbed of op de stoel in de visitekamer, ook gezien wordt. De mens achter de patiënt-met-het-probleem. Zoals het fijn is dat iemand op het werk vraagt hoe het met je gaat, buiten de werkdruk om, of iemand die niet alleen jouw studie als jouw identiteit ziet. Het is toch vreemd dat degenen die hun eigen leven zin geven door exact deze hulp te bieden aan anderen, zo misvat bevooroordeeld worden, door slechts een misleidende naamgeving. Dat het zorgsysteem dat structurele behandelingen biedt, dit soort gesprekken kan voorstellen aan patiënten, deze hulp vaak als onterecht of vaag doet omschrijven. Het is belangrijk dat een behandelaar die de psychologie van een cliënt onderzoekt en cognitieve methodes inzet, de cliënt ook de mogelijkheid geeft, deze vrijplaats voor onafhankelijke gesprekken te ontmoeten. Hierbij moeten deze gespreksvoerders vooral ook worden geïntroduceerd als onafhankelijke specialisten in het stellen van vragen en het kijken naar wat een ‘persoon’ nodig heeft in dat moment.

Nova zegt nu dat ze best graag een imam of een rabbijn naast zich had gehad. Ze had nu diepe waardering kunnen koesteren, als de woorden over ‘zingeving’ en ‘geestelijkheid’, destijds waren weggelaten en ze had geweten dat het iemand was die haar wilde vragen wat zij toch in die muur zag. Nova en ik zien nu allebei in dat die muur voor haar niet alleen wit was, maar een constante reflectie bood van haar eindeloze gedachten over de ervaringen om haar heen, waaruit ze in eenzaamheid haar plek en houding probeerde te begrijpen. Een existentieel gesprek had haar naast alle medicatie en cognitieve behandelingen waarschijnlijk meer acceptatie kunnen bieden. Dus geef een andere naam aan deze intermenselijke gespreksvoerders, die enkel naar iemands onbelichte verstandhouding tot de wereld vraagt. Die dan bij wijze van spreken naast haar had kunnen gaan zitten, en een potje dagelijks ‘muur-staren’ met haar had meegespeeld. Ze is geen woordkunstenaar of kenner van naamvoorwaarden. ‘Maar’, stelt ze voor, ‘wellicht een beschouwend gespreksvoerder of verzorger?’


Voor het ervaringsverhaal heb ik, in verband met de privacy van de persoon zelve, niet haar echte naam gebruikt. Nova betekent ‘nieuwe vreugde’, dat vond ik wel zo toepasselijk. Daarnaast sprak ik voor een eerste reflectie op dit stuk met onderzoekster in interactieve performativiteit Marloeke van der Vlugt, die momenteel een project is gestart met geestelijk verzorgers.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s