Ware het toch geen vlinder,
die mij lispelend in het oor sprak
Dat de overkant steeds weer wisselt
Dat wanneer je daar en
soms daar of wie weet ten oosten bent
Elke keer je rug naar een nieuwe overkant zwaait
Waarachtig en hopeloos, zouden samen in een zin
een oo en een aa geven, die eindeloos lijken voort te duren
Zo kiezen we ook de personen uit
die blijven en blozen
Zolang we hen in een zin niet totaal meer vatten kunnen
Kralen sorteerden we ooit naast knopen
Nu zijn knopen vaak overbodig en is de kraal
Een ongebruikt versiersel
We gespen en strikken en hebben
klitten klitter glitterband,
Vaart erin en stoppen uit
Laatst zag ik een koets,
zonder paard ervoor
Voortgetrokken door wielen en een stuur
Straks hebben fietsers geen trappers meer
en boten geen zeil
Dan doet de wind niets meer
Niets meer dan stormen en waken
Dan schittert de zon ons brand tegemoet
en vangen we regen
in liefdesscènes op het grote scherm
Dan lopen onze voeten
alleen om terug te komen
En zegt de donder enkel nog
‘Pas op, niet te snel
Kijk nog eens goed
Dit ben je nu’
Tekst: Sofia de Valk // Beeld: Winonah van den Bosch