Velen zagen misschien de charme in van een lege en dorps aanvoelende quarantaine-stad, maar ik vond het maar een treurig gezicht. Onder station Zuid waar zich normaliter dagelijkse mierenhopen voltrekken, liepen opeens hardlopers. Op de Dam zag ik tot m’n schrik een groepje meeuwen die bij gebrek aan beter een dode duif gulzig oppeuzelden.
Misschien klinkt het verwend en is het in verhouding tot alle zieken en overledenen in de wereld een kinderachtig luxeprobleem, maar ik miste m’n stadjersleven met de dagelijkse ruis en al het lawaai om me heen. Natuurlijk was de rust op straat hartstikke nodig en was het hartstikke de bedoeling dat iedereen, waaronder ik, thuis zou blijven. Maar zoals de rook het hangijzer niet kan deren, maak je van een buitenmens nooit een binnenmens.
Van een stadsmens een natuurmens maken, ging wel verbazingwekkend makkelijk. Voor de verandering verkende ik, alleen en op veilige afstand van voorbijgangers, de rustige randjes van Amsterdam en ontdekte ik plekken waar ik me voor schaam ze nooit eerder gezien te hebben. De ellenlange Amsteldijk en de nabijgelegen Amstelveense Middelpolder werden mijn favoriete peinsplekken. In plaats van duiven voerde ik meerkoetjes en keek naar de wegzakkende zon achter de luxueuze villa’s met zwembaden.
Het gladde asfalt van de dijk leek te zijn gemaakt voor mijn herontdekte vervoersmiddel: de skeeler. Overdag bleek dit helaas niet het beste idee te zijn met de vele groepjes sportief gefrustreerde, afsnijdende wielrenners. ’s Avonds, zo rond zonsondergang, had ik daarentegen vaak lange stukken Amsteldijk helemaal voor mij alleen. Met de wind in de rug, Drake door m’n oortjes en het gevoel van vrijheid weer op me neerdalend, kon ik misschien wel tot aan Parijs doorrollen. Maar nee, rechtsaf de Middenpolder in: een prachtig stuk voormalig veenlandschap van zo’n 70 hectare groot.
‘Godverdomme, wat hebben deze mensen achterlijk grote tuinen’, hoor ik mezelf hardop zeggen bij het passeren van een enorm landhuis met een ultramodern glazen sportschoolhuisje ernaast. Naast natuurliefhebber word ik opeens een in-mezelf-prater. Hoe een crisis een mens kan veranderen.
Door het verdwijnen van de wekelijkse bezigheden – van leren in de bieb tot zuipen in de nacht en alles daar tussenin – drongen de existentiële vragen mijn hoofd binnen. Vragen als: wat zijn wij millennials eigenlijk zonder ons terras, onze yogaklas, onze groene smoothie op weg naar de gym, onze overvolle agenda’s en bovenal onze continue drang naar productiviteit? Wat zijn we zonder ons grenzeloos, neoliberaal gevoel van vrijheid? Wat is de zin van het leven in een lege wereld waarin alles opeens zinloos lijkt? De Amsteldijk en de polder werden mijn favoriete plekken om al deze vragen, alle ronddolende chaos in m’n hoofd en al die klote krantenkoppen die ik niet wilde lezen, maar toch las, van me af te schudden.
Een steile helling naar beneden biedt de gelegenheid goed om me heen te kijken, luisteren en ruiken. De omgeving beleven met het grijze rookdecor van de stad in de verte. Het grappige gezang van vreemde weidevogels, de lange stroken geel koolzaad afgewisseld door wit fluitenkruid, de dansende avondzon, de mestgeur die eigenlijk best lekker ruikt, de honderden lentekleuren in de grote ruimte om me heen: alles voelt nog feller, nog sprankelender en nog intenser.
Zodra de eerste rijtjeshuizen in zicht zijn, het zachte asfalt verandert naar saaie stoeptegels en een paar kinderen met hun bal me uit m’n focus halen, weet ik: we zijn weer terug. Terug in die gekke stilte, terug in de verveling. Eenmaal thuis, voldaan met een wijntje en met geordende gedachtes op het balkon, besluit ik: morgen weer de polder in!
Tekst: Freek Haye // Beeld: Anna Berkhout