In ‘Ondersteboven van Afrika’ (BNNVARA) wordt ernaar gestreefd Afrika met een nieuwe blik te bekijken. Eentje waarbij alle stijlfiguren van Afrika opzij worden gezet.
We belanden echter wederom met oriëntastische en Afrikanistische tropes en de colonial gaze.
Tekst /// Robin Phoelich Beeld /// Imke Chatrou
De premisse van ‘Ondersteboven van Afrika’ is al genoeg om ongemak bij de kijker op te wekken. Waldemar gaat samen met een cameraman en een geluidsman op de motor reizen door Afrika. Hoe? Op dezelfde manier als de Nederlandse kolonialisten: ondersteboven. Bij de vroege ontdekkingen van Afrika werd namelijk door Nederlandse ontdekkers gedacht dat de kaart op zijn kop hoorde. Daarnaast lijkt het programma zich ook te centreren rondom wat Waldemar wil ontdekken. De ontdekker is een stijlfiguur op zich, maar dan een van de Euro-Amerikaan. En wat hij graag wil ontdekken is weer gebaseerd op zijn eigen aannames over Afrika. Het pijnlijkste voorbeeld hiervan is wanneer Waldemar op zoek gaat naar de San stam; een stam die één van de eerste ter wereld zou zijn geweest. Wanneer hij de mensen vindt die tot deze stam zouden behoren, komt hij van een koude kermis thuis. In werkelijkheid leeft deze stam niet anders dan veel andere Afrikanen. Dus niet ‘in contact met de natuur’, zoals Waldemar dit inbeeldt.
Dit ‘in contact staan met de natuur’ heeft immer de fascinatie van de ‘witte man’ opgewekt . Het fenomeen is beschreven door Edward Säid in de context van het oriëntalisme. Hij merkt op dat dat de Savage Other een tweesnijdend zwaard is. De Ander – in dit geval de San stam – wordt tegelijkertijd gerepresenteerd als in ‘contact met de natuur’ zijnde en als ’primitief’ of ‘beestachtig’. In de woorden van Waldemar:
‘traditioneel’. Dit komt nog sterker naar voren wanneer Waldemar’s herhalende benoeming van Afrika als symbool staande voor ‘schoonheid en kracht’ een motief begint te vormen.
Waldemar wordt meermaals geconfronteerd met moeilijkheden in zijn zoektocht, zijn historische misvattingen, en wat de positie van ’witte man’ betekent in Zuid-Afrika. Het doet hem zichtbaar pijn wanneer hij moet bekennen aan een zwarte man in de slums dat ook hij heeft gewoond in het gebied dat aangemerkt wordt als het witte en rijke deel van Kaapstad. De historische opvatting waar Waldemar het programma mee begint –dat de Nederlandse kolonialisten verwelkomd werden door de Zuid-Afrikaanse bevolking – bewijst compleet incorrect te zijn. Ook waren er al beschavingen aanwezig voordat de Nederlandse ontdekkingsreizigers arriveerden. Hoewel Waldemar zijn best doet deze nieuwe perspectieven op de geschiedenis te accepteren, blijft zijn ongemak zichtbaar. Later in het programma is Waldemar nog steeds onder de hardnekkige indruk dat westerlingen beschavingen en cultuur naar Zuid- en Centraal Afrika hebben gebracht, wanneer hij van een Rwandese man hoort dat de beschaving van Egypte mogelijk afkomstig is uit het diepe hart van Afrika.
Naast deze hardnekkige indruk en ondanks de oriëntalistische stijlfiguren biedt het programma ook nieuwe informatie en representaties. In Botswana maken we kennis met een unieke bestuursvorm, waarin de leiders van tribale communities representatief vertegenwoordiger zijn in de centrale democratie. Er wordt ook verduidelijkt dat deze democratie niet daar gebracht is door het Westen, wat het sterk eurocentrische discours dat het Westen enkel of uitsluitend de ‘brenger van democratie en moderniteit is’ weerlegt. We zien ook de rampzalige gevolgen van de droogte in Botswana en hordes aan nijlpaarden en olifanten die gestorven zijn van de droogte. Het verfrissende is dat we hier te zien krijgen hoe de lokale bevolking streeft naar het vinden van een manier om zowel mens als dier van voedsel en water te voorzien. Er bestaat in Botswana een overschot aan olifanten die ontzettend veel voedsel en water nodig hebben. De bevolking bedenkt innovatieve manieren om hiermee om te gaan. Zij leggen bijvoorbeeld voeder- en drink plekken aan voor de olifanten, waarmee tegelijkertijd toerisme wordt aangetrokken. We zien hier dat het Westen helemaal niet nodig is. Helaas is dit één van de weinige voorbeelden waarbij we werkelijk agentschap van de lokale bevolking te zien krijgen.
Identificatie met de Nederlandse ontdekkingsreiziger en Afrikanistische en oriëntalistische stijlfiguren leveren onvermijdelijk een white saviourist narratief op. Dit wordt helder wanneer Waldemar een wildlife-preservatiepark bezoekt in Zambia. Dit park is opgezet en wordt geleid door westerse mensen. Waldemar interviewt een zwarte man die vertelt dat zijn bevolking niet altijd een goed besef heeft gehad van het belang van natuurbehoud. Je zou kunnen zeggen, ‘dat zijn nou eenmaal de woorden van die man en hetgeen dat hij beschrijft kan aan verschillende dingen toegedicht worden’. Of het nou gaat om internalisering van otherness en/of white saviourism, of over het feit dat de bevolking meer urgente zaken had om zich mee bezig te houden. Die woorden van de geïnterviewde man worden echter compleet verdraaid in de voice-over van Waldemar. Zijn woorden: ‘Het wordt mij duidelijk dat voor hen de schoonheid van de natuur er niet zo toe deed, dat de natuur vooral eten en gevaar betekende.’ Naast het white saviourist narratief is dit een heldere illustratie van de duale aard van het stereotype van de Savage Other; zij leven wellicht meer in contact met de natuur; maar tegelijkertijd hebben zij geen benul van de werkelijke schoonheid en kracht van de natuur. Daarnaast is het ook een gemiste kans dat er hier niet benoemd wordt dat het westen een grote rol heeft gespeeld bij dit gebrek aan besef over het belang van het behoud van wild life.
Het probleem met ‘Ondersteboven van Afrika’ is dat Waldemars ontdekkingsreis
de kennis over Afrika plaatst in westerse categorieën van kennis. Het Westen wordt steeds gebruikt als model van vergelijking, waardoor we als kijker veelal de koloniale
gaze ervaren. Wellicht is dit onvermijdelijk, maar in dit geval is bewustzijn geboden. Bewustzijn over het feit dat het wederom gaat over het westerse perspectief dat gegeven wordt, maar dit lijkt echter te ontbreken. In het openingssegment van het tv- programma wordt aangekondigd dat het doel niet is om een beeld te geven van het ‘land Afrika’, maar van het continent Afrika, dat vol zit met verscheidenheid. De aankondiging is veelbelovend, want inderdaad is Afrikaanse identiteit niet alleen gebaseerd op oneness maar juist ook op fundamentele difference en diversiteit. Maar het soort ‘verschil’ dat we werkelijk te zien krijgen is dat van het centrum en de periferie, het Westen en de rest.
De intentie is zeker goed, maar goede intenties alleen veranderen geen discours. De enige voorsprong die Afrika hier krijgt op Europa is de ‘schoonheid en kracht van de natuur’, en er wordt constant nadruk gelegd op het verschil tussen het ‘traditionele’ – dat in Waldemars verbeelding bestaat uit stammen en medicijnmannen – en het ‘moderne’. Verder blijft het Westen geframed als superieur; als een soort utopische plek waar geritualiseerde moord of een onveilig thuis nooit aan de orde zijn, om maar een paar voorbeelden te noemen. Een plek waar de ‘Nederlandse ontdekkingsreiziger’ in alle rust en comfort zal terugkeren na het bewonderen van de schoonheid en kracht van Afrika, na het onderzoeken en ontdekken van Afrika als object van de westerse fantasie.