Door: Jan Daalder
Beeld: Sietske Arnoldus
Paul Witteman stopt met Buitenhof. Na veertig jaar Den Haag (en Hilversum) zegt hij de parlementaire verslaggeving vaarwel. Wat is er veranderd in de politiek, de journalistiek en de relatie tussen die twee in de laatste vijftig jaar?
Op de vleugel in de woonkamer staat een lijstje met een foto: het Hilton Hotel, maart 1969, een langharige muzikant ligt met zijn vrouw in bed, een groep journalisten er omheen. Een bordje met ‘Bed peace’ hangt boven het bed. Paul Witteman wijst een jonge jongen aan met een microfoon in zijn hand. ‘Dat ben ik, ongeveer even oud als jij nu’.
Een bescheiden begin van een lange carrière in de journalistiek: Elsevier, de VARA-radio, Achter het Nieuws en NOVA, voorlopers van Nieuwsuur, Barend & Witteman, Pauw en Witteman en, tot voor kort, Buitenhof. Witteman stopt nu met Buitenhof maar dat is niet door gebrek aan interesse; het is hem vooral te druk. Dat blijkt ook wel aan de boeken en kranten verspreid door zijn huis. Op tafel ligt een boek over Ed van Thijn en Witteman vraagt mij wie dat is. Als hij hoort dat ik niet weet dat dit onze minister van Binnenlandse Zaken en burgemeester van Amsterdam was, zegt hij met een lach dat het toch wel schandalig is dat men dat niet meer weet.
Witteman is een goed geïnformeerde, betrokken journalist met een grote staat van dienst. De perfecte persoon om mee terug te blikken op bijna een halve eeuw media en politiek.
Meer of minder Van Mierlo?
Goed geïnformeerd, dat is de stijl van Witteman, en die sluit ook aan bij de programma’s die hij maakte. Zeker in een programma als Buitenhof, waar interviews met politici wel dertig minuten kunnen duren en waarbij flinke dossierkennis vereist is. Dat soort interviews is gebruikelijk geworden en dat is dan ook één van de dingen die volgens hem echter beter zijn dan vroeger: de kunde van onze politici. In de negentiende eeuw zat er natuurlijk een flink aantal juristen en hoogleraren in de kamer, maar zeker in de tweede helft van de twintigste eeuw was dat niet meer het geval. ‘Je had de CPN [Communistische Partij van Nederland, JD, red.], en de SP is sinds Jan Marijnissen ook een sterke arbeiders-georiënteerde partij, ook wat betreft haar Kamerleden. En bij het CDA en de VVD had je veel Kamerleden uit het zakenleven, lang niet altijd hoogopgeleid. Tegenwoordig zijn ook SP-Kamerleden geen arbeiders meer, dat is wel anders nu’.
Beter beleid wordt niet altijd bereikt door hoger opgeleide politici, voegt Witteman eraan toe. Maar toch, het komt het werk wel ten goede, denkt hij. Er was een aantal van dat soort politici dat al snel ‘het geweten van Nederland’ werd genoemd en het niveau omhoog kon trekken. ‘Mensen als Hans van Mierlo [oprichter van D66, JD, red.], om maar iemand te noemen, die schreven essays, deden mee aan de grote maatschappelijke debatten, hadden visie. Iets wat je toch meer ziet bij Franse staatslieden. Die uitschieters zijn er niet meer, het niveau is nu meer evenredig verdeeld.’
Maar niet alleen het opleidingsniveau en de kunde van de politici doen ertoe voor het functioneren voor de democratie, ook het respect dat zij daarvoor op kunnen brengen. Witteman roemde onlangs het ‘fantastisch bedrijf’ van onze democratie. De democratie staat in bijna alle andere landen op een lager pitje dan in het onze: ‘Al die minister-presidenten die niet van een geweldig intellectueel niveau waren, die kenden wel de regels van het spel’. Ze hielden zich aan de regels en hadden respect voor het democratisch proces.
Natuurlijk is het hoge opleidingsniveau niet alleen maar positief. De ‘diploma-democratie’, brengt ook gevaren met zich mee: ‘Politici denken soms te kunnen bepalen wat voor de kiezer belangrijk is, terwijl die kiezer het daar zelf niet altijd mee eens is, die heeft vaak liever dat zijn of haar idealen serieuzer worden genomen.’
Sinds de ‘Fortuyn-revolte’ is de afkeer van elitaire politici goed merkbaar geworden. De ‘boze burger’ wordt meer en meer naar de mond gepraat, onder druk van groot electoraal verlies van de gevestigde partijen, met name van de PvdA en het CDA. Outsiders doen het goed en het aantal nieuwe partijen is zienderogen toegenomen.
Versplintering!
Dat heeft geleid tot wat Witteman één van de meest zorgwekkende trends vindt: versplintering. Dertien politieke partijen kent onze Tweede Kamer, en grote kans dat dit aantal alleen maar gaat toenemen. In 1998 waren dat er slechts negen en ook het aantal coalitiepartners is gegroeid. De laatste keer dat er meer dan drie partijen deel uitmaakten van de regering was in 1972; nog voor de fusie van de KVP, ARP en CHU tot het CDA. Dat gaat ten koste van de daadkracht: ‘Die dertien kleine clubjes kunnen geen vuist maken, want macht is nog steeds de macht van het getal, hoe groter de partij, hoe meer die te zeggen heeft.’
Een tweede probleem van die versplintering is dat die nieuwe ‘clubjes’, die proberen in het parlement te komen, weinig echte ideologie hebben, volgens Witteman. ‘Het is meestal op één A4’tje samen te vatten, misschien omdat ze denken dat de ideeën dan makkelijker te begrijpen zijn voor de massa, maar ook omdat het gewoon niet veel dieper gaat dan dat.’
Hij is geen voorstander van de one-issuepartij, hij heeft persoonlijk liever een partij waarbij ‘het gehele scala aan eigen opvattingen door een partij wordt vertegenwoordigd’. Hij geeft het voorbeeld van het feminisme in de jaren 60 en 70. Daar is nooit een partij voor opgericht, maar binnen de PvdA oefenden de ‘Rooie Vrouwen’ veel invloed uit: Dat deelbelang werd dus wel degelijk vertegenwoordigd, zónder versplintering. Daar hebben we geen 50PLUS, DENK en Bij1 voor nodig.
De reporter en het grijze mannetje
Toch zoekt Witteman de problemen van onze democratie niet alleen bij de kiezers of de politici. Gedurende zijn loopbaan zijn de media ontegenzeggelijk een grotere rol gaan spelen in onze democratie. De relatie tussen journalist enerzijds en politicus anderzijds staat daarmee onder druk. Zo is Witteman bijvoorbeeld goed bevriend met Ronald Plasterk, voormalig Kamerlid en minister van Binnenlandse Zaken, wat hem soms op kritiek kwam te staan; niet alleen van ‘reaguurders’, ook van collega-journalisten: ‘Je loopt het gevaar dat je rekening gaat houden met politici die jou in vertrouwen nemen’.
Die relatie is wel op twee manieren veranderd in de loop der jaren. Aan de ene kant is die relatie, in de woorden van Witteman, ‘enigszins bedorven’ door de introductie van de persvoorlichter. Daardoor is de afstand tussen politicus en journalist soms groot. Aan de andere kant is het voor de gerenommeerde journalisten soms juist makkelijker om vertrouwelijke informatie te krijgen. Dan worden de persvoorlichters sneller omzeild. Daardoor is er een tweedeling ontstaan tussen journalisten die alle privé-nummers in hun boekje hebben staan en de groep principiële weigeraars, die daarmee niets te maken wil hebben. Daarnaast heb je natuurlijk nog de beginnende journalisten zonder contacten. Als gevolg hiervan is er volgens Witteman ook een lichte trend naar de principiële onderzoeksjournalistiek, die hun eigen agenda bepalen en geen biertjes drinken met hun onderzoeksobjecten. Een platform als Follow the Money is hiervan een voorbeeld, maar ook NRC zet hier meer en meer op in.
Een moment waarop Wittemans relaties met politici op de proef werd gesteld, is het veelbesproken debat dat hij leidde op 6 maart 2002, enkele uren na de verkiezingsoverwinning van Pim Fortuyn. Berucht is de nukkige, arrogante houding van PvdA-leider Ad Melkert, die weigerde Fortuyn krediet te geven voor zijn grote winst en hem zelfs niet aan wilde kijken. Melkert richtte zich tot Witteman en vermaande hem om toch wat strenger in te grijpen in de onorthodoxe debattechnieken van Fortuyn. ‘Ik verbaasde me erover dat hij zich zo tot mij richtte, maar vond het ook wel weer grappig. Melkert natuurlijk niet, hij had zijn persoonlijke relatie met mij overschat’. Hoewel Witteman persoonlijk meer sympathie had voor de ideeën van de PvdA dan voor die van Fortuyn, was en is hij van mening dat het een debat was en dat een politicus dan zelf moet debatteren. ‘Dat vertikte hij, en ik vertikte het om hem te helpen’.
Dat debat was misschien ook wel het omslagpunt tussen de tijd van de grijze, saaie witte mannen en de tijd van de eikeltjespyjama’s, De Toppers en proefballonnetjes. Witteman haalt een citaat aan van Klaas de Vries, minister in het kabinet-Kok II, over de ideale politicus: ‘hoe saaier, hoe beter. Daar deed hij zelf overigens enorm aan mee, want hij was ontiegelijk saai’. Toch ziet Witteman daar ook wel iets in: het land wordt niet goed bestuurd als opwinding de leidraad wordt voor politiek handelen. De rol van de journalist is daar vrij significant in, tegenwoordig lijken veel journalisten vooral bij te dragen aan het maken van opwinding, denk maar aan de vele dagelijkse talkshows waar kijkcijfers leidend zijn: ‘een echt inhoudelijk debat krijg je daar niet’.
Die journalisten die slechts de rel van de dag volgen, dát is waar één van de grote bedreigingen voor onze democratie in zit. Witteman noemt ze ‘populistische journalisten’, ze hebben het slechts over die dingen waarvan ze denken dat de kijker en kiezer ze willen horen. De journalist zou zelf moeten bedenken wat er van belang is in de politieke arena en dat dan goed uitzoeken.
Witteman zwakt zijn kritiek op de waan van de dag ook enigszins af. Als we alleen nog maar Nieuwsuur en Buitenhof hebben dan is dat ook niet goed. ‘De rol van Buitenhof is iets op de agenda zetten, waar talkshows en oppervlakkiger programma’s verder mee kunnen. Trickle-down-belangstelling, zou je het kunnen noemen’, een verwijzing naar de ‘trickle-down economics’ van Reagan en Thatcher.
‘Een man met een originele kijk op de dingen’
Er is dus heel wat veranderd in de vervlochten werelden van politiek en journalistiek. Er zijn meer partijen, met afstandelijkere leiders, en de politiek begint steeds meer gelijkenissen met de showbizz te vertonen. De kunde van politici is één van de lichtpuntjes. Niet gek dat Van Mierlo één van de politici is voor wie Witteman het meest respect had. Hij kende hem goed op persoonlijk vlak, waardeerde het dat Van Mierlo veel kennis van zaken had met betrekking tot verschillende onderwerpen, maar misschien wel het belangrijkste was dat hij ‘vaak argumenten had die ik nooit elders al had gehoord, een man met een originele kijk op de dingen. Dat hij dan toch zo ver is gekomen in de politiek, dat vind ik knap’. Dat de ex-presentator van Buitenhof deze dingen kan waarderen, zal voor niemand een verrassing zijn.
Paul Witteman (1946) presenteerde politieke programma’s op radio en televisie. Voortaan is hij alleen nog te zien in Podium Witteman, een programma over klassieke muziek op de zondagmiddag.