Door: Sanne Broekhuis
Beeld: Anne Posthuma
Het is moeilijk voor te stellen dat de woorden ‘pijn herken ik, geluk zegt me niets’ uit de mond van deze warme, open, stralende persoonlijkheid komen. Schrijfster Mira Feticu (1973) groeide op in Roemenië, waar ze in 1993 debuteerde. Inmiddels woont en schrijft ze in Nederland. Een gesprek over pijn en hoop, over achterlaten en moedig doorgaan.
Je bent opgegroeid in Roemenië. Hoe vond je daar je weg naar het schrijverschap?
In Breaza, mijn dorp, hadden we nauwelijks boeken. Op mijn zevende ontdekte ik voor het eerst een boek, op de zolder van ons huis. Een exemplaar zonder kaften. Vanaf dat moment wist ik dat ik schrijfster zou worden. Ik raakte geobsedeerd door alles wat ik zag en las. Op een dag vroeg mijn lerares Roemeens mijn moeder naar school te komen. Ze was woedend, want ik stelde vragen die zij niet kon beantwoorden en vroeg naar woorden die zij niet kende. ‘Dat kind van jou maakt me gek, koop een woordenboek voor haar!’, tierde ze. Het woordenboek dat ik toen van mijn moeder kreeg, heb ik nog steeds. Fantastisch, de nieuwe wereld die ik daarin ontdekte. In het dorp hoorde je geen woorden als ‘poëzie’ of ‘literatuur’, tenzij mensen deze woorden belachelijk maakten. Het woordenboek bevestigde dat woorden een mooiere wereld kunnen beschrijven.
Waar kwam dat verlangen naar een andere wereld vandaan?
Het leven dat ik leidde, was zwaar. Ik groeide op tijdens de communistische heerschappij in Roemenië: we hadden nooit genoeg te eten en ik moest hard werken buiten schooltijd. Urenlang stond ik als kind in de rij voor brood, olie en suiker. In boeken vond ik een andere wereld, eentje zonder dictatuur. De verhalen boden me een kans om verder te kijken, op zoek te gaan naar een beter leven. En als ik wel dezelfde wereld trof, werkte dat als een metafoor om mijn omgeving beter te begrijpen.
Op mijn dertiende stuurden mijn ouders me naar een internaat, waar dorpsmeisjes de kans kregen om schooljuffrouw te worden. Maar de honger was er nog groter dan bij ons thuis, en ik woonde er niet veilig. Toch hield ik het vol, en na zes jaar ben ik als juffrouw op een school met gehandicapten gaan werken. Daar heb ik verschrikkelijke dingen gezien. Toen ik een klacht indiende, kreeg ik de keuze: ik bleef er werken en ik hield voortaan mijn mond, of ik vertrok. Ik ben vertrokken.
Dat klinkt moedig. Hoe ging het verder?
Heel moedig was het eigenlijk niet, want de keuze kwam ook voort uit mijn verlangen om naar de universiteit te gaan. Een idioot plan, want die liet van het hele land maar zeventig mensen per jaar toe. Je moest een examen doen om binnen te komen. Het moment dat ik zag dat ik een van de gelukkigen was, zal ik nooit vergeten. Mijn vader schaamde zich voor me, voor mijn durf: ik was misschien de tweede of derde die het dorp verliet om te studeren. Ik kon niet op mijn ouders terugvallen en had geen geld. Ik stapte in de trein naar Boekarest zonder te weten waar ik die avond zou slapen.
Mijn studententijd was opnieuw een hele onveilige tijd. Ik heb mannen betrapt op gluren terwijl ik aan het douchen was. Op een gegeven moment douchte ik alleen nog met een jurk aan. Ik moest een keer smeken om met rust gelaten te worden. In totaal heb ik in 39 verschillende kamers gewoond, en regelmatig stond ik om 12 uur ’s nachts moedeloos op straat.
Toch heb je ook deze tijd volgehouden, en een master én PhD behaald. Was het opnieuw de literatuur die je erdoorheen hielp?
Absoluut, en het studeren zelf. We hielden als studenten allemaal van literatuur, nee, we waren erdoor geobsedeerd. En de hoogleraren waren geweldig. Dat is alles wat ik heb bewaard uit mijn verleden, de liefde voor literatuur, voor Dante in het bijzonder. Ja, we lééfden voor die wereld. Als ik dat nu aan mijn zestienjarige dochter vertel, zegt ze: ‘loser’. Taal is altijd mijn kroon geweest. Ik kwam uit een wereld vol armoede, maar voelde me rijk door mijn taal.
De liefde heeft je naar Nederland gebracht. Voor iemand met een kroon van taal, moet het achterlaten van je moedertaal behoorlijk ingrijpend zijn geweest.
Mijn hele leven kenmerkt zich door pogingen om naar voren te stappen, naar buiten te treden. Iets te doen wat groter is dan ikzelf ben. Overschakelen op een nieuwe taal en een nieuw land past in dat rijtje. Als je niet durft, dan weet je ook nooit hoe het is om iets te durven. Ik had twee boeken in het Roemeens geschreven op het moment dat ik hierheen kwam. Of eigenlijk drie, maar mijn eerste dichtbundel tel ik niet mee; ik was nog maar twintig toen ik die schreef, en deed alsof ik verstand had van dingen die ik in werkelijkheid helemaal niet kende.
Ja, ik durfde in een andere taal te schrijven, het Nederlands eigen te maken. Ik kon ook niet anders, ik wilde communiceren. Tijdens een lezing van Kader Abdolah herinner ik me dat ik dacht: dat kan ik ook. Hij zat toen bij uitgeverij De Geus, en moedigde me aan daar een manuscript naartoe te sturen. Dat heb ik gedaan, en zo verscheen mijn eerste boek in het Nederlands [Lief kind van mij (2012), red.].
Hoe vond je dat, schrijven in een andere taal?
In een nieuwe taal herontdek je ook jezelf; je drukt je heel bewust uit, zoekt naar nuances die in je moedertaal zo vanzelfsprekend zijn. Ik werd hier een nieuwe versie van mezelf. Nederlands is nu mijn taal, hoewel ik nooit helemaal Nederlands zal zijn. Maar ik ben ook niet meer helemaal Roemeens. Als ik in het Roemeens met iemand praat, betrap ik mezelf erop dat ik een zin bijvoorbeeld afsluit met ‘spannend’. Ik ben een mix van talen. Dat is eerst even schrikken, maar je moet het accepteren.
Een Roemeense vriend van me, ook schrijver, woont in Duitsland. Hij doet zijn werk in het Duits, maar schrijven doet hij alleen in het Roemeens. Als hij mij dan eens een verhaal stuurt, merk ik dat zijn taal nog ‘heel’ is, dat hij het veilig heeft bewaard. Maar het voelt ook alsof hij ergens in zijn eentje een ei aan het broeden is. Ik wil in het openbaar mijn ei broeden. Ik wil in een agora vol mensen zijn! Natuurlijk, ik loop het risico dat ze me belachelijk vinden, maar dat kan me niet schelen. Ik ben vaak belachelijk gevonden, dat is ook een deel van wie ik ben.
Je levenservaringen lijken erg op die van het hoofdpersonage Myra in je nieuwe boek Al mijn vaders. In hoeverre zijn er parallellen te trekken tussen jullie levens?
Ik gebruik in het boek inderdaad veel uit mijn eigen leven – je zou zelfs kunnen zeggen dat ik alles heb meegemaakt –, maar ik zou er altijd bezwaar tegen hebben als iemand het een autobiografie zou noemen. Myra met een y is niet de Mira met een i. Ik ben veel complexer dan mijn personage; ik ben iemand die het personage kán zijn, maar ook veel meer dan dat.
Het deel dat ik heb opgeschreven, wil ik achterlaten. Ik wil afstand nemen van mijn verleden en de pijn begrijpen. Ik schrijf vaak over pijn: pijn herken ik, geluk zegt me niets. In Roemenië praten we niet over geluk. Maar nog nooit heb ik zoveel gedurfd als in dit boek, alle deuren zo wijd open gezet. Dat heb ik kunnen doen, besef ik nu, juist omdat ik afstand van mezelf neem. Ik kan weer door. Mijn leven wordt anders dan het boek, groter, hoop ik, vrolijker en leuker. Ik heb een toekomst. Dat wil ik zeggen.
Het verhaal bevat heftige thema’s als misbruik, verwaarlozing en armoede. Maar er sprankelt ook hoop. Wil je met het boek hoop meegeven?
Als je iets verschrikkelijks hebt meegemaakt als kind, dan zit je gevangen in een kooi. Je wilt er wel uit, maar het lukt niet. Met het boek wil ik laten zien hoe vreselijk die pijn is, een pijn die je zelf niet kunt begrijpen en die je kapot maakt. Maar ook dat slachtoffers veel meer zijn dan slachtoffers. Dat mensen die misbruikt zijn, nog een kans hebben. Dat ze verder kunnen, door liefde gered kunnen worden. En dan bedoel ik ook liefde voor boeken.
Maar om gered te worden, moet je wel willen leven. Ik hoop dat het verhaal toont hoe wonderbaarlijk het leven is, en dat er middelen voor genezing zijn. Dit boek is voor alle meisjes die ooit pijn hebben geleden, die geen kans hebben gehad. Hen wil ik op het hart drukken: zoek een manier om dóór te gaan, om te blijven leven.
Mira Feticu (1973) studeerde Roemeense literatuur en debuteerde in 1993 met een dichtbundel. Daarna richtte ze zich op het schrijven van verhalen. Voor haar huwelijk verhuisde ze naar Nederland, waar ze zich stortte op de Nederlandse taal. Al mijn vaders is haar vierde roman in het Nederlands, en verschijnt 8 februari 2019.