Door: Maryse Boonstra
Hoewel onze samenleving eindeloos veel interactie met dieren kent, is er tot op heden weinig academisch animo voor verder onderzoek naar deze interactie geweest. Human-Animal Studies brengt hier verandering in.
Als kind wilde Maarten Reesink dierenverzorger worden in Artis. Tegenwoordig doceert hij Media en cultuur aan de UvA, maar de dieren zijn nooit uit beeld verdwenen. Samen met enkele andere enthousiastelingen probeert hij Human-Animal Studies, het bestuderen van mens-dier relaties, in Nederland op de kaart te zetten. Dit is hard nodig, vindt Reesink. In een samenleving die zo ver van de natuur af staat als de westerse wereld staan we steeds minder stil bij onze relaties met dieren en hun invloed op onze maatschappij.
Veranderende kijk op dieren
Als we denken aan studies die betrekking hebben op dieren, zijn het vooral de bètafaculteiten die ons te binnen schieten. Deze bestuderen dieren op basis van gedrag, uiterlijk en leefomgeving en toetsen dierlijke intelligentie. Deze strikte indeling nodigt niet uit tot verder onderzoek naar andere aspecten. Dieren zijn in onze benadering altijd ‘de ander’. De mens valt officieel net zo goed onder de noemer ‘dier’ als iedere willekeurige gorilla. Toch overwegen we geen moment om een mens in een hok op te sluiten voor vermaak of onderzoek; dat druist immers in tegen de mensenrechten. Wat zegt dit onderscheid in rechten over onze omgang met dieren? En in hoeverre is ons beeld van dieren onderhevig aan verandering? Dit zijn vraagstukken waar Human-Animal Studies zich mee bezighoudt.
‘Human-Animal studies gaat over mens-dierrelaties in de breedste zin van het woord,’ stelt Reesink. ‘We hebben elke dag onbewust eindeloos veel relaties met dieren. We bezoeken ze in de dierentuin, bekijken ze in Disney-films, laten ze uit in de wijk en hebben ze ’s avonds op ons bord.’ Dieren zijn alom aanwezig in onze samenleving. Toch beperkt onze academische interesse in deze wezens zich tot biologische vraagstukken. We staan er niet bij stil waarop onze omgang met dieren gebaseerd is, of waarom we het zo vanzelfsprekend vinden dat ze ondergeschikt zijn aan ons. Waarom is het eten van een kip niet meer dan normaal, maar huiveren we bij de gedachte van een kat op ons bord?
Human-Animal Studies kijkt verder en zaagt aan de poten van onze indeling van de universiteit. Waarom komen diervraagstukken eigenlijk nauwelijks voor in alfa- en gammastudies? Dieren hebben een eigen cultuur en zijn tegelijkertijd onderdeel van de onze. Dankzij Human-Animal Studies wordt deze complexe verhouding op de voorgrond geplaatst en zijn dieren niet langer alleen een studieobject voor de bètastudies; ook de sociale wetenschappen en geesteswetenschappen hebben een rol te vervullen.
Serieuze wetenschappers en schattige diertjes
Hoewel dieren zich al eeuwen onder de mensen bevinden, en er dus onderlinge interactie plaatsvindt, begint Human-Animal Studies pas recent aan terrein te winnen. Als verklaring hiervoor noemt Reesink het antropocentrische karakter van de westerse samenleving. Al sinds de klassieke oudheid en de ontwikkeling van het christendom staat de mens centraal in de westerse samenleving. Het humanisme was hier bij uitstek een voorbeeld van. Dieren waren leuk en schattig, maar ook zeker niet meer dan dat. In een samenleving die zo gebaseerd is op de superieure positie van de mens, beschouwen we dieren eerder als tegenhanger van de mens dan als wezens op zich.
Ethische vraagstukken over dieren hebben al snel een geitenwollensokkenimago. De politiek is uitsluitend voor serieuze, mens-gerelateerde problemen en als je huisdier overlijdt ‘koop je toch gewoon een nieuwe?’ Mensen, en dus ook academici, die zich bezighouden met dieren nemen we minder snel serieus. Reesink refereert gekscherend aan zichzelf en gelijkgestemden als ‘dierengekkies’.
We zijn allemaal opgegroeid met Disney-films en de antropomorfe diertjes die daarin de hoofdrol hadden. Dieren worden hierbij gereduceerd tot een schattig stereotype, vaak kampend met menselijke problemen. Wie is nog bewust bezig met het feit dat Donald Duck een eend is, terwijl hij voor zijn puberende neefjes zorgt, voor zijn meisje strijdt en uitgebuit wordt door zijn vrekkige oom? Dergelijke media hebben invloed op de manier waarop we naar dieren kijken en zorgen eveneens voor een triviaal imago. Als dieren niet méér zijn dan leuk en vermakelijk, waarom zouden we ons dan bekommeren om hun positie in onze maatschappij?
Toch worden we ons steeds bewuster van de dieren om ons heen. Reesink vergelijkt deze ontwikkeling met de omslag in het maatschappelijk debat rondom roken. Tot twintig à dertig jaar geleden was roken populair en niet weg te denken uit het straatbeeld, maar vandaag de dag zijn rokers verbannen uit de publieke ruimte en naar de marges. Er wordt uiteraard nog steeds gerookt, maar een sigaret opsteken zien we tegenwoordig eerder als een slechte gewoonte dan iets om aan te moedigen. Eenzelfde omslag lijkt plaats te vinden in ons denken over dieren. Waar we enkele decennia geleden nog lacherig omgingen met een politieke partij als de Partij voor de Dieren (PvdD), heeft deze nu meer steun dan ooit, een toenemend aantal mensen is veganistisch en er is een groeiend aantal initiatieven voor het behoud van diersoorten en hun leefgebied. Een ander voorbeeld van onze denkomslag is te vinden in de mode-industrie, waar het dragen van bont tegenwoordig op een stuk fellere kritiek kan rekenen dan enkele jaren geleden.
Nederland blijft achter
Onze relaties met, en blik op dieren is dus aan het veranderen. We zijn ons bewuster aan het worden van de aanwezigheid van dieren en de hypocrisie van onze omgang met hen. De omslag is relatief recent en zorgt voor een toenemende academische interesse, maar dit is iets waarin Nederland nog achter lijkt te blijven. Human-Animal Studies in zijn huidige vorm heeft vooral aan terrein gewonnen in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, maar bestaat bijvoorbeeld aan de UvA slechts in de vorm van een keuzevak.
Als reden voor de nu nog grote verschillen in ontwikkeling van het vakgebied noemt Reesink onder andere het type samenleving: ‘Als Nederland ergens in voorop loopt is het in het feit dat we in de afgelopen decennia een van de intensiefste en daarmee een van de dieronvriendelijkste bio-industrieën hebben ontwikkeld,’ beweert Reesink. ‘Politiek gezien is Nederland gewoon een praktisch ingesteld land en met grote partijen als de VVD en het CDA die zich achter het ondernemerschap van de boeren scharen is de uitbouw van de bio-industrie niet meer dan een logische stap.’
Toch is Reesink ervan overtuigd dat men op den duur niet meer om Human-Animal Studies heen kan en dat het impact zal hebben op zowel de Nederlandse politiek als het hoger onderwijs. ‘Zelfs als mensen zich niet voor het vakgebied interesseren wegens dierenwelzijn kunnen we op den duur niet meer om de ecologische redenen heen. We zijn onze dieren op een schandelijke manier aan het uitbuiten en onze natuur op een schandelijke manier aan het uitwonen. Dat moet anders. En dat gaat ook wel anders gebeuren. De vraag is alleen hoeveel schade we maken voor het zover is.’
Binnen de universiteit
Met die revolutie in zicht probeert Reesink langzaam maar zeker het vakgebied onder de aandacht te brengen. Door middel van keuzevakken bij Mediastudies en het vak Human-Animal Studies voor honoursstudenten aan het Instituut voor Interdisciplinaire Studies (IIS) bereikt hij steeds meer studenten van verscheidene studierichtingen. ‘Het belang van Human-Animal Studies bestaat uit twee componenten. Aan de ene kant kun je het puur vanuit academisch oogpunt benaderen. Zelfs als je niets om dierenwelzijn geeft, dan nog kan Human-Animal Studies helpen bij het begrijpen van de ontwikkeling van onze maatschappij en de blinde vlek invullen die we daarin hebben gelaten. Hoe had onze samenleving er bijvoorbeeld uitgezien als we geen ossen voor de ploeg hadden gespannen of paarden hadden ingezet als vervoersmiddel? En waarom vinden we het gerechtvaardigd om dierproeven uit te voeren op dieren waarvan we weten dat ze pijn voelen?’
De andere component is idealistischer; Human-Animal Studies wordt dan een middel om de wereld te verbeteren. ‘Ik sta ergens in het midden. Ik ben niet per definitie de meest radicale voorvechter voor dierenrechten maar het is voor mij wel een van de redenen om me te focussen op dit vakgebied’, zegt Reesink. ‘Wetenschap in haar algemeenheid kan ertoe dienen om een betere maatschappij te creëren. Human-Animal Studies kan ons bewuster maken van de dieren waarmee we samenleven en leiden tot onderzoek dat mogelijk oplossingen biedt voor prangende problemen zoals het dieronvriendelijke karakter van de bio-industrie.’
Reesink twijfelt er niet aan dat Human-Animal Studies uiteindelijk een positie zal veroveren als volwaardige studie. ‘In veel landen die vooroplopen op academisch gebied is het al een grote studie. En als je er dieper over nadenkt is het ook eigenlijk heel logisch. We hebben gigantisch veel relaties met dieren, maar we hebben een blinde vlek voor onszelf gecreëerd door deze relaties nooit te benoemen of ze weg te laten uit bepaalde vakgebieden.’
Reesink maakte het als student al mee met de opkomst van film- en televisiewetenschappen; iets wat eerst werd weggezet als belachelijk heeft zich in de afgelopen decennia ontpopt tot een van de grootste studierichtingen binnen de UvA. ‘Dat gaat hier ook gebeuren. Ook als ik morgen iets volkomen anders ga doen gaat dit gebeuren. Het belang van onze relaties met dieren is niet langer iets wat we kunnen negeren.’