Dit is fascisme: het valt allemaal niet mee

Genocide in Gaza, antifascistische organisaties die gecensureerd worden en discriminerende wetsvoorstellen tegen Nederlanders met een migratieachtergrond. Menig kritisch student kan zich afvragen: is dit fascisme? In Dit is fascisme stelt Rosan Smits van wel.

Het gaat rap. Op sommige dagen voelt het openen van de krant als een rituele zelfkastijding, een willens en wetens belasten van de te komen dag met slecht nieuws. De ene dag gaat het weer over een politieke griezel die zich vergrijpt aan de rechtsstaat, de andere dag over een gruwel dichtbij of ver van huis die de schedel zwaarder op de nek doet voelen. Sommige dagen is het alles tegelijk. Met de kerstdagen in aantocht zullen velen dat andere martelritueel onder ogen moeten zien: het politiek gechargeerde kerstdiner. Ooms die verbale aanvallen doen op de maatschappelijke orde, verhuld in nostalgie. Tantes die de heiligheid in pacht menen te hebben omdat ze de Volkskrant lezen en er niet van wegschuwen om dat uit te dragen. Als je benadrukt hoe slecht alles eigenlijk gaat, zullen er teerbeminde familieleden zijn die zeggen: ‘Ach, het valt allemaal wel mee.’

Maar valt het allemaal wel mee? Bezuinigingen, controverse, opstand en neerslag. Misschien is de tijd niet ideaal, maar het ideale is zijn algemeenheid een ver land. Eén waar we steeds verder vandaan lijken te raken, zelfs. Zoveel staat iedere dag zwart op wit in een krant naar keuze geprint. Wat de afgelopen tijd óók bijna iedere dag in een krant te vinden is, is een recensie van Dit is fascisme van Rosan Smit. In de Volkskrant is het boek maar liefst drie keer besproken: een recensie van Joost de Vries, een podcast van Gijs Groenteman en een column van Aaf Brandt Corstius. Ik citeer Brandt Corstius: ‘Fun fact: Hitler was geïnspireerd door de Amerikaanse methode van rassenscheiding.’ Of dat daadwerkelijk fun is, is discutabel, maar een fact is het zeker. 

Dit feitje heeft Brandt Corstius overgenomen uit een passage uit Dit is fascisme die stelt dat Amerika een uitzonderlijk rijke politieke bodem heeft om het fascisme te doen groeien. Rosan Smits leunt in het boek hevig op Robert Paxton, een Amerikaans politicoloog en intellectueel zwaargewicht in het onderzoek naar het fascisme. Die uitzonderlijk sterke basis die het fascisme in Amerika heeft, is iets waar zelfs Mussolini en Hitler, aldus Paxton volgens Smits, niet op konden rekenen. Hiervoor wordt een uit The New York Times afkomstig citaat gebruikt, waarin Paxton van zijn veranderde houding ten opzichte van het fascist-zijn van Donald Trump toelicht. In datzelfde artikel stelt Samuel Mayn, Yale-historicus, dat een greep naar het denken van Paxton een nagenoeg onweerlegbaar autoriteitsargument is, wanneer je schrijft over fascisme. Smits doet dit dus rijkelijk. 

In precies dat aspect van het boek, wat vooral in het eerste deel voorkomt, lijkt het af en toe te snel door te willen stomen, zonder concreet uit te wijden wat er bedoeld wordt. Ook lijken er delen uit artikelen te worden overgenomen die het verhaal van Smits versterken, maar worden uit diezelfde delen stukken weggelaten die het zouden verzwakken. Zo bijvoorbeeld het artikel over de politieke basis voor fascisme in de VS. Paxton geeft eerder in dit interview aan dat Hitler en Mussolini kapitaliseerden op de massale ontevredenheid die in Europa heerste na de Eerste Wereldoorlog. De stelling zelf wordt in het artikel niet door Paxton onderbouwd, ogenschijnlijk afgaand op een blijkbaar evidente uitzonderingspositie van de VS. Dat is wel makkelijk. Sterker nog: het zijn bijna verbatim de laatste twee zinnen van het artikel. Smits poogt de stelling met een opsomming van de vele kwaden in de geschiedenis van de VS: Jim Crow, The War on Terror, het falen van the American dream en meer te funderen. Allemaal erg rot natuurlijk, maar geen zaken die het systeem van Amerika uitzonderlijk vatbaar maken voor het fascisme. Oppervlakkig beschouwd zouden het antisemitisme dat cultureel houvast vond in Europa, de Eerste Wereldoorlog, de beurskrach als falend kapitalisme en de opkomst van het communisme ook als uitzonderlijk gezien kunnen worden. Al helemaal in combinatie met regeringen die een aanzienlijk deel van hun legermacht en financiën in de loopgraven hadden verloren. Dit zou toch op zijn minst ook aangehaald kunnen worden als ‘rijpe grond voor fascisme’. En nog iets: als we teruglezen in het artikel van The New York Times om te kijken of we iets kunnen vinden in de vorm van onderbouwing, stuiten we zelfs op quotes die tegen Smits eigen streven ingaan: ‘I’m not pushing the term (fascisme, red.) because I don’t think it does the job very well now, I think there are ways of being more explicit about the specific danger Trump represents.’ Smits probeert dus, leunend op Paxton, een term te pushen waarvan Paxton zelf het nut nauwelijks meer inziet. Dat kan, maar dan moet het theoretisch kader waarin dat wordt gedaan wel zorgvuldiger opgesteld worden

Het eerste deel van het boek lijdt dus het meest onder dit soort missers. Dat valt te verwachten; Smits poogt in een korte 43 pagina’s (met dikke marge) het fascisme uit te leggen. Ze houdt voor dat het fascisme niet zozeer een ideologie is, maar voornamelijk een handelingswijze. Hierdoor kent het eerste deel van het boek ook een zekere mate van grote, boude stellingen die het fascisme en alledaags autoritarisme van elkaar zouden moeten scheiden, maar ietwat tekortschieten in hun onderbouwing. Zo is het onderscheid dat Smits tussen autoritarisme en fascisme maakt ook wat wankel. Een beknopte uitleg van iets complex is natuurlijk gedoemd tot slippers, dus dat valt haar wel te vergeven, ware het niet dat Smits later in het boek juist benadrukt dat de rol van goede journalistiek van essentieel belang is in de strijd tegen het fascisme. Juist omdat de journalist zo’n prominente rol krijgt, schiet de haastige definiëring van het fascisme ietwat tekort. Anderzijds is dat juist een van de lastige punten van het fascisme. Zoals Smit aanduidt is het moeilijk om het te definiëren. Maar doordat ze bijvoorbeeld zo hevig leunt op Paxton, die soms ook niet al te zeker van zijn zaak lijkt te zijn, dreigen de argumenten hier en daar te verzwakken Daardoor verzakt het boek zelf soms tot een werk wat eerder dit zou nog wel eens fascisme kunnen zijn, als je het op een bepaalde manier bekijkt zou moeten heten. Dat is zonde, des te meer omdat de rest van het boek als waarschuwend en activerend pamflet verder enorm goed werkt.

Het fascisme-als-methode-kader dat Smits aan de hand van grotere denkers opstelt, komt pas echt  tot zijn recht in de latere secties van het boek. Deel twee, Het fascisme van vandaag, legt aan de hand van het kader uit hoe de Trump-methodiek fascistisch te noemen valt en hoe deze methodiek ook in Europa te vinden is. Ja, de polder incluis. Smits noemt ’s lands eigen vorm van fascisme dan ook ‘polderfascisme’, dat wil zeggen: ‘Fascisme van oer-Hollandse door “Henk en Ingrid” drooggelegde bodem.’ (P. 109), Nederlands fascisme, dus. Dit is verreweg de meest intrigerende sectie van het boek. Waar Smits in deze sectie met name in slaagt, is de beestjes bij de naam noemen en belangrijke zaken op een rijtje zetten. Constante informatiestromen en elkaar overlappende gebeurtenissen maken het soms moeilijk om te kunnen overzien wat er allemaal misgaat op rechtsstatelijk niveau, Geert Mak zegt het in het interview elders in deze editie van Babel treffend: ‘Als je midden in de geschiedenis zit, is het chaos.’ Des te meer lof voor Smits, die overzichtelijk de ontwikkelingen op een rij zet die de rechtsstaat proberen te verzwakken, en ook nog op een meeslepende manier. Het gevoel dat het in feite allemaal helemaal niet meevalt, een gevoel dat Smits nadrukkelijk wilt overbrengen, laat de lezer gedurende dit deel niet of nauwelijks los.

Tenslotte doet Smits een geëngageerde oproep om in actie te komen tegen het dreigende ‘polderfascisme’. De journalistiek krijgt dus een hoofdrol als remmende kracht tegen het accelereren van antidemocratische bewegingen, maar ook onder de politiek en de burger als individu worden er taken verdeeld. Met regels als ‘omarm journalistiek met een agenda’ en het oppassen met ‘factchecken’ (een factcheck op een evidente leugen kan onbedoeld de suggestie wekken dat de leugen waar had kunnen zijn) bouwt Smits aan een journalistiek werkplan om het fascisme in te dammen. Ook deze sectie is weer heel sterk. Een helder stappenplan dat uitlegt hoe we deze koe het best bij de horens moeten vatten.

Dit is fascisme is het soort oproep tot actie dat we van de Correspondent kennen, en op het feit dat fascisme slecht is en dat we er tegen moeten vechten zal niemand iets op of aanmerken. Op de theoretische kant van het boek kan dat wel, maar dat maakt het boek nog niet slecht. De motieven zijn goed. Het richt zich, geheel in lijn met de voorwaarden voor antifascistisch werk die ze opstelt, tot zowel ‘Henk en Ingrid’ als de daadwerkelijke Correspondent-lezer. Uiteindelijk is het een populairwetenschappelijk werk. Het hangt daarin iets meer naar de ‘populaire’ kant dan naar de ‘wetenschappelijke’ kant, maar dat zal de familieleden bij je kerstdiner niet per se uitmaken. Je kan je er nog steeds prima mee bewapenen tegen PVV-familieleden. Als je vervolgens na de kerst weer in de collegebanken zit, sla dan zelf eens een boek van Robert Paxton of Timothy Snyder open. Dat kan nooit kwaad, het zal je waarschijnlijk des te meer overtuigen van Smits’ actieplan. 

Geplaatst in GGG

Plaats een reactie