De meesten van ons kennen Jehova’s getuigen alleen van die enkele keer dat ze bij ons aan de deur verschijnen om met ons over het woord van God te spreken. Voor Lilly (niet haar echte naam) is dat anders. Zij groeide op bij de Jehova’s getuigen, waar ze de vergaderingen, het geloof en de gemeenschap van dichtbij meemaakte – totdat ze op haar dertiende besloot om eruit te stappen. De verhalen van Jehova’s die de gemeenschap verlaten zijn vaak pijnlijk, zwaar: verhalen over een grote breuk, het loslaten van een heel wereldbeeld, het plotselinge verlies van een gemeenschap. Maar voor Lilly was het een stiller, geleidelijker proces, een einde dat al lange tijd in de lucht hing. ‘Ik ben altijd alleen maar blij en opgelucht geweest dat ik eruit was.’
Het begon met een gevoel. Een gevoel van ongemak; een gevoel van ergens niet bij horen; een gevoel dat iets niet klopt. ‘Toen ik nog heel jong was merkte ik het nog niet zo,’ vertelt Lilly. ‘Als kind weet je niet veel beter. Zo vieren Jehova’s geen verjaardagen of kerst – tja, dat was er dan gewoon niet, punt uit.’ Maar naarmate ze ouder werd, begonnen haar dingen op te vallen. ‘Ik mocht niet naar de verjaardagsfeestjes van klasgenoten, en met Sinterklaas en kerst mocht ik niet naar school. Toen begon ik me wel buitengesloten te voelen.’ In zekere zin was Lilly ook een buitenstaander, want ze kwam niet uit een doorsnee gezin. Zij, haar zus en haar ouders hoorden bij een klein, maar berucht clubje: de Jehova’s getuigen. Lilly las dagelijks de Bijbel, moest een paar keer per week naar ‘de vergadering’, en ging ook regelmatig met haar ouders langs de deuren, op velddienst. De Jehova’s getuigen zijn een stroming binnen het christendom met wereldwijd bijna 9 miljoen leden, in Nederland bijna 30.000. Het is een strenge en fundamentalistische gemeenschap die het letterlijke woord van de Bijbel voor waar aanneemt, en daar talloze voorschriften uit herleidt. Zo mogen Jehova’s inderdaad geen feestdagen en verjaardagen vieren en mogen ze niet stemmen. Voor Lilly, die als kind veel nadacht, riepen al die regeltjes en gebruiken al snel vragen op. ‘Op zaterdagavond moest je altijd een soort Bijbelstudie doen, in kleine tijdschriftjes. Als ik dat aan het lezen was dacht ik voortdurend: zou je het ook anders kunnen zien? Wat kan je er nog meer bij halen? Ik ging er heel veel zelf over nadenken.’ Het was het eerste vlammetje van onzekerheid, het zaadje van een einde. Als ik Lilly vraag waar haar twijfel vandaan kwam, vindt ze het moeilijk om dat te benoemen. ‘Het was vooral gewoon dat gevoel,’ herhaalt ze. ‘Ik twijfelde over of er een God bestond en ik voelde me ook niet prettig in die gemeenschap. Ik wilde er gewoon uit.’ Uiteindelijk, toen Lilly dertien was, besloot ze dat het mooi was geweest. ‘Ik heb mijn vader verteld dat ik er niet meer bij wilde horen. Hij zei dat ik alleen mocht stoppen als ik overtuigende argumenten had dat het gedachtegoed van de Jehova’s niet waar is. Toen heb ik een soort betoog geschreven. Met het argument dat God niet bestaat kan je natuurlijk nooit winnen, dus heb ik hun eigen wapens tegen ze gekeerd: dat betoog stond vol met allerlei bijbelteksten, maar dan wél met mijn eigen interpretatie. Toen zei mijn vader: “Als je er zó over denkt, moet ik je laten gaan.”’ Achteraf heeft ze dat altijd vreemd gevonden, vertelt Lilly. ‘Als hij die argumenten valide vond, waarom bleef hij er dan zelf wel in?’ Maar er echt over doorvragen durfde ze niet, uit angst dat ze terug zou moeten gaan. De opluchting om eruit te zijn woog zwaarder dan de vragen die achterbleven. ‘Ik was zó blij! Hee, ik hoefde niet meer!’
Het verhaal van Lilly steekt daarmee scherp af tegen de verhalen van veel andere Jehova’s die uit de gemeenschap zijn gestapt. In die verhalen is de beslissing vaak zo groot, de breuk zo pijnlijk, doordat er ook uitsluiting bij komt kijken: een vorm van excommunicatie, waarbij alle contact met de gemeenschap wordt gebroken. Uitsluiting vindt plaats als iemand de regels van de Jehova’s breekt, maar ook als iemand uit de gemeenschap stapt. Het is voor Jehova’s verboden om met een uitgesloten persoon te praten, zelfs als het een familielid is. Op de website van de Jehova’s getuigen wordt het een ‘liefdevolle regeling’ genoemd, ‘het strenge onderricht dat een dwalende nodig heeft’; in de praktijk leidt het ertoe dat mensen in één klap hun hele gemeenschap kwijtraken, en vaak hun vrienden, ouders of kinderen nooit meer kunnen zien.
Voor Lilly was de uitsluiting, die ze ook in haar eigen gemeenschap zag plaatsvinden, een bron van woede en frustratie. ‘Er was een opaatje in de gemeenschap, al zijn kinderen en kleinkinderen waren ook Jehova’s getuigen, die zaten altijd op de eerste rij. Nadat zijn vrouw was overleden ging hij iedere zaterdagmiddag naar het café om te kaarten met andere oude mannetjes uit zijn buurt – en dan rookte hij ook sigaretten. Maar roken is verboden bij de Jehova’s, dus werd hij uitgesloten. Toen hij bij de vergadering kwam aanlopen, keken al zijn kinderen en kleinkinderen de andere kant op. Ik was daar zó boos over.’ Jaren nadat ze eruit was gestapt hoorde ze een verhaal uit een andere gemeente, over een jongen van een jaar of achttien die een bloedtransfusie nodig had, omdat hij heel erg ziek was. ‘Bloedtransfusies zijn alleen niet toegestaan bij de Jehova’s getuigen, omdat bloed heilig is. Toen hij tóch voor de transfusie koos, werd hij vervolgens uitgesloten.’
Het feit dat Lilly de gemeenschap kon verlaten zonder uitgesloten te worden had ze te danken aan een bijna komische formaliteit: ze was nog niet gedoopt als Jehova’s getuige, omdat dat vaak pas op latere leeftijd gebeurt. Daardoor was ze ook nog niet officieel ingeschreven als Jehova en kon dus niet uitgesloten worden. Haar beslissing om uit de gemeenschap te stappen had daardoor niet de repercussies die het voor anderen vaak heeft. Ook haar zus en haar moeder, die niet al te lang na haar besloten de gemeenschap te verlaten, wisten op een soortgelijke manier de dans te ontspringen.
Misschien is Lilly daardoor wel in staat om zo luchtig, met zoveel humor, over haar jeugd bij de Jehova’s te vertellen. Het is inmiddels ook al 30 jaar geleden – het voelt heel ver weg, zegt ze. Maar toch speelt het nog steeds een rol in haar leven, in de eerste plaats omdat haar vader wél nog een Jehova is. ‘Mijn vader gelooft het gewoon nog allemaal,’ vertelt Lilly. ‘Toen ik dat betoog aan hem voorlas om eruit te stappen, stroomden de tranen over zijn wangen – de enige keer dat ik mijn vader ooit heb zien huilen. Volgens mij was het omdat hij dacht dat ik nu niet meer in het paradijs zou komen.’
Want dat is het waar het uiteindelijk allemaal om gaat bij de Jehova’s, waar al die regeltjes goed voor zouden zijn: een plekje in het paradijs. Het gedachtegoed van de Jehova’s draait om het gevreesde Armageddon, het moment waarop de wereld zal vergaan om plaats te maken voor het paradijs. ‘Ze stellen het zich voor als een plek waar helemaal geen verdriet meer is, geen pijn, geen dood,’ vertelt Lilly. Maar, zo geloven de Jehova’s, alleen degenen die het verdienen hebben toegang tot die hemel – zijzelf. ‘Alleen de Jehova’s worden gered.’ Voor Lilly als jong meisje waren deze ideeën even vanzelfsprekend als thuisblijven bij Sinterklaas. ‘Als kind geloofde ik het echt. Als ik bijvoorbeeld stiekem een traktatie aannam op school, wat niet mocht, voelde ik me daarna heel schuldig. Dan dacht ik: oh, nu kom ik niet meer in het paradijs.’
‘Op die leeftijd weet je natuurlijk niet veel beter,’ zegt Lilly. En bovendien: ‘De belofte van een paradijs was soms best een fijn idee,’ zegt ze. ‘Net als het idee dat er een God is die over je waakt. Nu geloof ik überhaupt niet meer in een God, en áls er een was, denk ik niet dat die zich bezighield met of ik mijn tentamens haalde of niet. Maar het gaf me toen wel een veilig gevoel. Je snapt daarom ook dat het mensen aantrekt, het geeft structuur en houvast. Dat hoeft niet per se slecht te zijn; sommige mensen hebben dat gewoon nodig.’
Ook het aspect van gemeenschap, de connectie die het geloof biedt, is iets wat veel Jehova’s getuigen waarderen. De Jehova’s zijn georganiseerd in gemeenten, bestaand uit honderd of tweehonderd leden; twintig gemeenten vormen samen weer een kring, onder leiding van zogeheten ouderlingen. Samenkomst, om de Bijbel te bespreken of bijvoorbeeld te oefenen voor de velddienst, is één van hun belangrijkste pilaren. Eén keer per jaar, bij het congres, komen alle Jehova’s in Nederland samen om te bidden, over de Bijbel te leren, en met elkaar te dansen en zingen. ‘Gezinnen uit onze gemeenschap gingen vaak bij elkaar eten, jongeren trokken met elkaar op,’ vertelt Lilly. Maar haar gezin deed daar niet echt aan mee. ‘Wij waren niet goed geïntegreerd in die gemeenschap, wij deden dat soort dingen niet. Ik heb het daardoor nooit ervaren als een warm bad.’
Volgens Lilly droeg het gebrek aan integratie bij aan haar gevoel van vervreemding. ‘Als we er meer bij hadden gehoord, was ik er misschien niet uitgegaan. Je vindt een groep minder snel raar als je je onderdeel van die groep voelt. Maar we hadden dus genoeg afstand om ons er wél over te verbazen. Ik weet nog dat mijn zusje en ik die mensen van de vergaderingen altijd heel sukkelig vonden,’ geeft ze toe. ‘We gingen ze altijd nadoen op onze slaapkamer.’ Lilly schaamde zich voor het feit dat zij bij die mensen hoorde die ze zo vreemd vond. ‘Tijdens de velddienst zag ik een keer een jongetje van school op straat lopen. Toen heb ik me snel achter een busje verstopt. Ik wilde er niet mee geassocieerd worden.’
De schaamte, de vragen, de isolatie. Het droeg allemaal bij aan dat gevoel waar Lilly het voortdurend over heeft. Daar kwam nog bij dat ze zich steeds bewuster werd van de tegenstrijdigheid van de Jehova’s getuigen, van de dingen die gewoon echt ‘niet klopten’, zoals ze vertelt. Op een zondag na de vergadering zag ze een keer een jongetje vallen op de stoep buiten de kerk. ‘Niemand die kwam helpen. Jullie prediken over naastenliefde, maar als dat jochie valt, doen jullie dus niets?’
Het is net als met die jongen die werd uitgesloten wegens zijn bloedtransfusie – compassie en hechte banden bleken bij de Jehova’s voorwaardelijk te zijn. Sektegedrag, noemt Lilly het. ‘Ik ging me inlezen, en toen realiseerde ik me dat dit gewoon een sekte was. Je mag niet autonoom denken; als je vragen stelt, wordt je mond gesnoerd en krijg je de beurt niet meer. Dat maakte ik zelf ook mee: toen ik tijdens de vergadering vragen ging stellen over wat we in die tijdschriftjes moesten lezen, vonden ze dat helemaal niet leuk. Toen kreeg ik de beurt niet meer!’
Ze is er altijd kritisch door gebleven, vertelt Lilly. ‘Als ik in een groep zit, ga ik me al heel snel een beetje opgesloten voelen, net als bij de Jehova’s. Ik zat als tiener bijvoorbeeld in een groepje vrienden die helemaal van de heavy metal waren, die dansten allemaal op Machine Head in rock-kleding met lang haar. Toen dacht ik: eigenlijk is dit ook wel een beetje een sekte, hè? Dus ging ik expres vrolijke, kleurrijke kleding dragen. Ik wil me niet aan de regels van een groep moeten houden, dat gaat me benauwen.’
Over haar keuze om de Jehova’s te verlaten heeft Lilly daardoor eigenlijk nooit getwijfeld. ‘Ik ben altijd alleen maar blij en opgelucht geweest dat ik eruit was.’ Slechts één keer werd ze van haar stuk gebracht, geeft ze toe. ‘Tijdens een congres dat ik als kind heb bijgewoond werd ons een keer verteld dat de woorden “vrede en zekerheid” Armageddon zouden inluiden – “Als de wereldleiders roepen over vrede en zekerheid, dan is het einde nabij!” zeiden ze. Toen begon jaren later, toen ik al weg was, Bush ineens over “het jaar van peace and security”. Daar schrok ik toch even heel erg van, toen dacht ik één tel: nu komt het einde! Daaruit bleek hoe diep het nog zat. Ik kon mezelf weer herpakken, maar die eerste reactie viel wel op.’
Ze komen natuurlijk nog wel eens bij haar aan de deur, de Jehova’s. Maar één keer, tijdens haar studententijd, heeft ze de deur voor ze opengedaan. ‘Het waren twee oude vrouwtjes. Ik zei: “Natuurlijk, kom maar binnen!” En vervolgens heb ik ze helemaal onder de tafel geluld. Ik wist natuurlijk nog alle argumenten en tegenargumenten, dus ik kon zeggen: “Ik ken de bijbel eigenlijk heel goed! En je kan het ook gewoon zo en zo zien!” Ze raakten helemaal in verwarring. Dat vond ik geweldig.’
Haar jeugd bij de Jehova’s is zo vooral een verhaal geworden dat ze zomaar aan de keukentafel kan vertellen, waar ze met haar kinderen over kan lachen. ‘Ik denk er niet veel meer aan,’ zegt ze. ‘Het is al best wel lang geleden.’ Als de Jehova’s nu langskomen zegt Lilly gewoon net als de meeste anderen ‘nee dank je’, en doet ze vriendelijk de deur dicht. Het woord van God hoeft ze niet meer te horen – zijn stem is bij Lilly al lang geleden stilgevallen.
Tekst Jiske Benedictus, beeld Berst Slenders
