Hopen op een merk

Veel van onze dingen zijn gemerkt, kleren vaak opvallend, meubels vaak minder, maar die geven we graag het keurmerk ‘design’, alsof de andere meubels niet ontworpen zijn. Dieren worden nog weleens gemerkt, een koe met een kaaskleurig label en een paard met een brandmerk. Ooien worden tijdens ‘de daad’ door rammen gemerkt, met rood of blauw krijt. Mensen zijn ook vaak zichtbaar gemerkt, in een livrei, met een nummertatoeage of met gloeiend ijzer. Gemerkte mensen ondergaan mateloos leed, hetzelfde probleem en het verband tussen merk en leed geldt natuurlijk ook voor dieren. Maar daarnaast is het merken van een mens als zodanig een misdaad, omdat het fundamenteel een leugen is. Het maakt mensen eenvoudig, oppervlakkig maakt het ze iets dat ze niet zijn, omdat mensen vrij zijn.
        In de Openbaring van Johannes wordt het dragen van Gods merk evenwel als hoop van de christen uitgesproken: ‘Zijn dienstknechten zullen Hem dienen, en zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn Naam zal op hun voorhoofden zijn’ (Op. 22:3-4). Als het met de mensen goed zal zijn, dan zullen de mensen ook een merk dragen en het merk zal laten zien dat ze van Jahwe, de Heer zijn.

Het zal ooit goed zijn met de mens: de mensen zullen met God zijn, en God zal met de mensen zijn. Dit geloof, dit vertrouwen, deze hoop vormt de kern van het Nieuwe Testament. Die goede toekomst zal er zijn na de parousia, de komst van de Heer, na goddelijk ingrijpen. Christenen geven hun leven voor een toekomst in de hemel, in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde, voor iets dat er nu niet is.


        Zo makkelijk liggen de zaken alleen niet. Na Hemelvaart heeft de eschatologie een belangrijke draai gekregen. Eschatologie na Christus is geen zuivere eschatologie meer. Eschatologie is letterlijk ‘de leer van het laatste’, theologisch gesproken ‘het geloof over wat komen gaat’. Weinig doordachte, en weinig Bijbelse, eschatologiën bestaan vaak uit uitgebreide tijdlijnen van de toekomst. Maar zelfs de beste eschatologie blijft niet wat het is, want het laatste is nu. In Christus is het koninkrijk namelijk al gekomen, en Christus zegt tegen zijn leerlingen: ‘het Koninkrijk Gods is bij u’ (Luk. 17:28). Jezus zelf is de belofte van wat ons allemaal te gebeuren staat: als Jezus niet is opgestaan uit de doden en het met hem niet toen al goed is geweest, schuld en leed niet zijn overwonnen, hebben ook wij geen hoop op een toekomst waarin het ondubbelzinnig goed zal zijn, dan is ons geloof zinloos (1 Kor. 15).
        Christus is gekomen en is ‘God met ons’ (Immanuel) geweest en hij blijft bij ons in de gemeenschap die van Christus’ dagelijks brood leeft; dát is wat de kerk wil zijn en ondanks haarzelf ís. Het onderscheid tussen de kerk en het komende koninkrijk van God is fluïde: wat over het koninkrijk van God gezegd wordt, wil ook over de kerk gezegd zijn. Sergei Bulgakov, Russisch econoom en theoloog in de eerste helft van de twintigste eeuw, merkt daarom over de Nieuwtestamentische eschatologie op: ‘One of the most remarkable features of this New Testament teaching is that its teaching on the kingdom of God imperceptibly and naturally becomes a teaching on the Church.’ Wie in het Nieuwe Testament leest over het koninkrijk van God, kan niet alleen maar over een generzijds lezen. Bijzonder sterk komt dit naar voren in Paulus’ brieven aan de gemeente, de verzamelde christenen, van Korinthe. In de eerste brief trekt hij fel van leer tegen de levenswijze van de gemeente in Korinthe, omdat het een leven is dat niet naar de maat is van dat wat blijft als Christus komt: de liefde. De tweede brief laat zien hoe het leven in het koninkrijk van God nu al de waarheid is van het leven in de Kerk:  ‘Als droevig zijnde, doch altijd blijde; als arm, doch velen rijk makende; als niets hebbende en nochtans alles bezittende’ (2 Kor. 6:10). 


        In zijn goddelijke blikken op de geschiedenis, op het nu, die het gros van zijn Openbaringen beslaan, beschrijft Johannes ook de leden van de kerk als ‘gemerkt’, net als de inwoners van het rijk Gods. ‘En zie, het Lam stond op den berg Sion, en met Hem honderd vier en veertig duizend, hebbende den Naam Zijns Vaders geschreven aan hun voorhoofden.’ (Op. 14:1) Het ‘en zie’, geeft onderscheid en verband aan, de blik wordt afgewend van het voorgaande, twee dingen staan naast elkaar. Alle mensen hebben zich moeten merken met een merk, dat de voorwaarde is voor deelname aan de economie, het merk van het beest, maar er zijn er ook die een ander merk hebben. Dat merk is zichtbaar in het samenzijn met het Lam.


        In het Oude Testament moet Jeremia God nog overtuigen dat Zijn volk Zijn naam draagt: ‘Waarom zoudt Gij zijn als een versaagd man, als een held die niet kan verlossen? Gij zijt toch in het midden van ons, o HEERE, en wij zijn naar Uw Naam genoemd; verlaat ons niet.’ (Jer. 14:9) Nu echter, ziet het geestesoog met zekerheid dat Zijn volk gemerkt is, omdat het met Christus is en Christus is de zekerheid van de verzoening. Maar dat geestesoog ontbreekt de christenen zelf dikwijls, en ze kunnen het slecht delen, het er slecht over hebben en velen, dikwijls in de kerk, veroordelen hen ondanks hun vrijspraak van God. Van het Koninkrijk van God verwachten christenen dat de verzoening met God onmiskenbaar zal zijn, dat zij die zullen dragen op hun voorhoofden.

Wat is een merk? Een merk is objectiviteit. In onze globale economie met duizend keuzes koop ik merken zodat ik kan zien dat ik de juiste keuze heb gemaakt. Niemand mag daaraan twijfelen, ook ik niet, het staat zwart op wit. De eeuwige onzekerheid van het subject vraagt om een merk, om objectiviteit. Het beest heeft zijn merk: het merk dat toegang geeft tot de economie (Op. 13:17). Christenen hebben een ander merk, dat toont dat zij verzoend zijn, dat het goed is en dat zij goed zijn in het Lam, daar mag geen onzekerheid over bestaan.


       Des te groter is die nood, omdat het niet klopt. Christenen zijn namelijk helemaal niet goed en helemaal niet verzoend, maar juist daarom moet het zeker zijn bij God, in Christus. Daarom heeft de kerk sacramenten. Omdat het subjectief nog niet klopt, moet het eerst objectief gebeuren, en het is gebeurd in Christus en het gebeurt objectief aan de christenen in het sacrament, en van dan af moeten zij die waarheid zoeken, die bij God is, in woord en daad achter Jezus aan, en ooit zullen zij ‘Zijn aangezicht zien, en Zijn Naam zal op hun voorhoofden zijn.’

Tekst Tim Smit, beeld Ines James

Plaats een reactie