Het leven van de Franse schrijver Georges Perec, onder andere bekend van zijn magnum opus Het leven een gebruiksaanwijzing, wordt gekenmerkt door twee ingrijpende keerpunten. Het eerste vindt plaats wanneer hem in 1943 wordt opgedragen zijn Joodse verleden te vergeten, het tweede op het moment dat hij in zijn dertiger jaren aan de hand van taal opnieuw vat probeert te krijgen op zijn jeugdherinneringen. Dit resulteert in een autobiografisch vierluik dat is opgemaakt uit drie reeds geschreven werken en wat later W of de jeugdherinnering zal worden, een boek bestaande uit een afwisseling tussen fictieve en non-fictieve stukken tekst. Hiermee probeert hij, in tegenstelling tot de eerdere drie delen, vorm te geven aan een geschiedenis van zijn jeugd. Vandaag de dag, een tijd gekleurd door conflicten en ontheemding van grote groepen mensen, blijft deze greep naar begrip en controle van Perec over zijn eigen leven na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog relevant. Wat leert de schrijver ons over de rol die fictie kan vervullen met betrekking tot deze vraagstukken?
Georges Perec, zoon van Pools-Joodse migranten Icek Jidko Perec en Cyrla Perec-Szulewicz, wordt op 7 maart 1936 geboren aan de rue Vilin in het tweede arrondissement van Parijs. Ze registreren hem als ‘français par déclaration, fils d’étrangers’. Met deze documentatie verkrijgt Georges het Franse staatsburgerschap, een mogelijkheid waarvan Icek en Cyrla zelf na hun vlucht voor het antisemitisme in hun thuisland geen gebruik maken. Enkele jaren na Georges’ geboorte overlijdt zijn vader als vrijwilliger voor het Franse leger achter de Duitse linie. Zijn moeder wordt begin 1943 naar Auschwitz gedeporteerd. De wees verblijft de volgende twee jaren onder een valse identiteit op een internaat in het zuidoosten van Frankrijk, nabij Grenoble. Om veiligheidsredenen wordt hem hier opgedragen al het contact met zijn resterende familieleden te verbreken en zijn Joodse verleden als het ware te vergeten; hij wordt katholiek gedoopt, zijn ouders worden in de schoolregisters met de Franse namen Cécile en André Perec vermeld en hijzelf gaat door voor Bretons.
Deze opdracht is effectief gebleken; Perec herinnert zich als hij ouder is niets meer van de jaren aan de rue Vilin, schrijft letterkundige Manet van Montfrans in haar boek Georges Perec, een gebruiksaanwijzing. Ze stelt dat Perec, na het lezen van zijn grote inspiratiebron Kafka, de kloof tussen zichzelf en de Joodse cultuur van zijn ouders als voorgoed onbereikbaar bestempelt. In het werk van de schrijver van onder andere Het proces en De metamorfose herkent hij zichzelf door de vele thema’s uit de Joodse literatuur die erin voorkomen. Kafka benadert zijn afkomst met grote terughoudendheid. Zo komt er bijvoorbeeld geen enkel Joods personage of zelfs maar het woord Jood voor in zijn boeken, wat de breuk tussen Kafka en zijn geschiedenis benadrukt. Vergelijkbaar verwerkt Perec deze discrepantie in zijn eigen boeken, waarbij hij zijn Joodse verleden niet direct adresseert. Voorbeelden zijn het niet-functionerende geheugen in Een man die slaapt, het gemis van zijn ouders in ‘T Manco en het ontbreken van vroege jeugdherinneringen in het onvoltooide werk Plaatsen waar ik geslapen heb. Eind jaren zeventig besluit Perec echter na een vijfdaags congres op het eiland San Giorgio zijn vroege geschiedenis te onderzoeken met een reeks verhalen in het tijdschrift La Quinzaine littéraire, welke in 1973 en 1974 worden samengevoegd en aangevuld tot het boek W of de jeugdherinnering.
W of de jeugdherinnering bestaat uit twee delen, van elkaar gescheiden door een pagina met slechts drie puntjes (…) erop geprint. In de eerste elf hoofdstukken wisselt Perec het fictieve verhaal van Gaspard Winckler (in cursief) af met autobiografische gegevens (in romein). Het boek begint met een monoloog van ondergedoken deserteur Winckler, waarin hij besluit zijn reis naar het mysterieuze eiland W te willen delen vanuit een zekere gevoelde noodzaak om de gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt onder de aandacht te brengen. Tegelijkertijd stelt de protagonist dat hij grote delen van deze tocht vergeten is, gaten die worden opgevuld door bloederige dromen van W. De lezer komt al snel achter grote gelijkenissen tussen dit bedachte personage en Perec zelf; beiden hebben een heftige gebeurtenis meegemaakt waarvan ze grote delen zijn vergeten, die ze aanvullen met niet waargebeurde herinneringen. Eveneens zijn er overeenkomsten in de familiesituaties te vinden. Voorbeelden hiervan zijn de dood van hun vaders aan verwondingen en het opgroeien in een alternatieve gezinsvorm. Net zoals de schrijver in de autobiografische gedeelten op zoek gaat naar zijn eigen jeugd, bestaat de fictieve reis van Winckler uit een zoektocht naar een achtjarige jongen met dezelfde naam. Het eerste deel eindigt wanneer de hoofdpersoon op het punt staat het eiland W op te sporen. Hoe hij hier komt, wordt echter niet beschreven. In plaats daarvan staart de bijna lege pagina de lezer aan, mogelijk als herdenking van de deportatie van zijn moeder.
Perec hervat de om-en-omconstructie uit de eerste hoofdstukken in het tweede deel, waarin de jeugdherinneringen ditmaal worden afgewisseld met een vertelling van de gebeurtenissen op W, een eiland gesticht door ene Wilson met het doel een nieuw Olympia te beginnen, een plek waar de Sport – met een hoofdletter – koning is. Alleen al de naam die Perec aan het eiland gegeven heeft, is onderhevig aan vele interpretaties. Zo kan de letter begrepen worden als drie verbonden punten: twee fictieve verhaallijnen en één autobiografische vertelling die aan elkaar gelinkt zijn door het trauma en de terreur die in elke passage centraal staan. Een andere interpretatie geeft Manet van Montfrans met het argument dat de W – in het Frans uitgesproken als double v – staat voor de breuk tussen Perec en zijn verleden. Ook stelt ze dat dit eiland organisatorisch zowel te vergelijken is met de concentratiekampen waaraan Perec zijn moeder verloor – wie meermaals in symboliek verschijnt aan de lezer, bijvoorbeeld in het obsessieve gebruik van de getallen die haar sterfdag markeren – en het College Turenne.
Het internaat wordt, net zoals W, beschreven als een afgelegen, deprimerende plek die is afgesloten van de buitenwereld. De atleten hebben, evenals de jonge schrijver op de school, geen zeggenschap over hun eigen leven en hun toekomst is even uitzichtloos. Tegelijkertijd is het totalitaire systeem van W gemakkelijk te vergelijken met dat van de Tweede Wereldoorlog en het leven van de sporters op het eiland met dat van een gevangene. Dit bevestigt Perec door in het laatste hoofdstuk een citaat van schrijver en politiek activist David Rousset uit De wereld van het concentratiekamp aan te halen: ‘De structuur van de onderdrukkingskampen wordt bepaald door twee fundamentele richtlijnen: geen werk, maar “sport” en een schijntje voedsel’. De twee interpretaties vormen, alhoewel verschillend, beide een mogelijke aanvulling op Perecs jeugdherinneringen. De eerste zin van het autobiografische gedeelte van het boek luidt dan ook: ‘Ik heb geen herinneringen aan mijn kinderjaren’, en even verder: ‘Ik was ervan vrijgesteld: een andere geschiedenis, de Grote, de Geschiedenis met zijn grote G, had al voor mij antwoord gegeven: de oorlog, de kampen’.
De zeer fragmentarische verhalen en de vele verwijzingen die erin verstopt zitten, maken evident wat Perec bedoelt met zijn bekende uitspraak ‘schrijven is een spel wat je met z’n tweeën speelt’: als een puzzel is het aan de lezer om de stukken samen te voegen tot een coherent verhaal. Waar Perecs geheugen gaten laat vallen, neemt de fictie het over en ook andersom is het fictieve verhaal niet te begrijpen zonder de jeugdherinneringen van de schrijver. Perec gebruikt Gaspard Winckler en de gebeurtenissen op het eiland W in een poging om, net zoals hij van de lezer verwacht, continuïteit te vinden in zijn eigen leven, een leven dat uiteengetrokken is door geweld, ontheemding en discriminatie, waarbij fictie de rol inneemt van zowel aanvulling op als hechting van dat wat in de oorlog verloren is gegaan.
Tekst Isa Kistemaker, beeld Esther de Groot
