Tekst door Suzanna Toussaint, beeld door Lesine Möricke
Wie ooit door het Rijksmuseum heeft gelopen, is het misschien wel opgevallen: overal citroenen. Dan heb ik het niet over de zure uitdrukking op de gezichten van de pubers die er rondslenteren omdat ze wéér door hun ouders naar een of ander saai museum zijn meegesleurd, maar over de enorme hoeveelheid stillevens waar een citroen op afgebeeld staat. Vaak zijn de citroenen ook nog eens geschild, alsof het appeltjes zijn… Wat doen die dingen daar in vredesnaam?
In de zeventiende eeuw produceerden Nederlandse schilders meer dan een kwart miljoen (!) stillevens. Op ruim de helft daarvan stonden citroenen afgebeeld: heel, gehalveerd of geschild. Waarom toch een citroen? Citroenen komen helemaal niet uit Nederland en goed groeien doen ze hier ook niet. Van oorsprong komen ze uit Azië, en in Europa verschenen ze in de middeleeuwen voor het eerst in Zuid-Italië. De citroen werd eerst in Ligurië geteeld en verspreidde zich vervolgens verder over het zuiden van Italië, en later ook naar Andalusië. Ongeveer twee decennia later werden citroenen ook in Noord-Italië verbouwd en in grote hoeveelheden naar het noorden geëxporteerd.
De citroenen kwamen hierdoor ook in Nederland terecht. Omdat ze hier niet goed groeiden en daarom geïmporteerd moesten worden, waren ze behoorlijk duur. Dat maakte ze niet minder gewild, integendeel: de rijkere klassen waren geobsedeerd door de citroen. In het meest invloedrijke Nederlandse kookboek uit die tijd, De verstandige kock (1669), werden in maar liefst 29 recepten citroenen gebruikt in de meest uiteenlopende vormen: vers, gezouten, ingemaakt, uitgeperst, geraspt, geschild of in plakjes gesneden. Citroenen stonden in schilderijen dus symbool voor rijkdom. Op zich stond een schilderij daar op zichzelf ook al symbool voor, maar goed. De citroen werd vaak samen getoond met kostbare objecten van over de hele wereld: Venetiaans glas, zilver, zijde en zelfs papegaaien.
Daarnaast boden citroenen ook een morele les: rijkdommen die vergaard waren door handel, waren niets meer dan nutteloze objecten van trots. Citroenen werden daarom ook regelmatig afgebeeld op vanitas: stillevens waar objecten op worden getoond die symbolisch zijn voor de eindigheid van de wereld. Het woord vanitas is dan ook afgeleid van het Latijnse woord vanita, dat ijdelheid betekent. Op vanitas werden de citroenen veelal afgebeeld in combinatie met objecten die verwijzen naar het verstrijken van de tijd, zoals horloges.
Enerzijds werd men daarmee uitgenodigd om luxeproducten te bewonderen, anderzijds werden ze geconfronteerd met de vergankelijkheid van het leven en de zinloosheid van plezier. Het genot van overdaad versus de eindigheid van de wereld zijn gelijk aan de kenmerken van de citroen: hij ruikt erg lekker, maar je moet hem niet zo in je mond stoppen.
Het contrast van de citroen, een prachtige vrucht met een bedrieglijk zure smaak, maakt dat hij vaak ook beschouwd werd als een symbool van transfiguratie en transsubstantiatie (leuk woord voor galgje). Daar houdt het ‘citroenensymbolisme’ nog niet op. De citroen vertegenwoordigde ook zuur- en bitterheid, en stond tevens symbool voor nieuw leven. Genoeg redenen dus om een citroen te schilderen.
Maar waarom waren het juist Nederlandse schilders die zo enorm geobsedeerd waren door de citroen? Kunsthistoricus Mariët Westermann, expert in zeventiende-eeuwse Nederlandse schilderijen, verklaarde in een lezing voor de Yale University Art Gallery dat de geschilde citroen een motief was van drie overheersende interesses in de Nederlandse samenleving van die tijd: handel, natuurlijke historie en schilderkunst.
Een citroen schilderen was niet makkelijk. Dat begon al met de verf. Kunstenaars van toen konden helaas niet even naar de Action om een potje hobbyverf te halen. Elke schilder maakte daarom zijn eigen verf. Goedkoop was dat niet (naar de Action gaan op zich ook niet, maar goed). Verf bestaat namelijk uit drie delen: een bindmiddel, een verdunningsmiddel en een pigment. Die laatste is het belangrijkste, want dat geeft de verf zijn kleur.
In de gouden eeuw van de Nederlandse geschilderde geschilde citroenen, was het meest gebruikte pigment voor geel het Indisch geel. Dit pigment komt van, hou je vast, koeienpis! Indiase koeien werden op een dieet van mangobladeren gezet. In deze bladeren zit namelijk de kleurstof euxanthon en de lever van de koe zette deze stof vervolgens om in euxanthinezuur. Het magnesiumzout dat daarin zit, is knalgeel en werd door de nieren van de koe uit het bloed gefilterd om vervolgens uitgeplast te worden. Vervolgens verwarmde men de urine in kleine kogelvormige aardewerk potten boven een vuurtje om het in te laten dikken. Het residu werd daarna door een doek geperst om het vocht verder te verwijderen, en vervolgens werd alles tot een bol gekneed. Die werd verder gedroogd door hem eerst boven een zacht houtskoolvuurtje te verwarmen en uiteindelijk aan de hitte van de zonnestralen bloot te stellen. Dit was een kostbaar en lijzig proces.
Kunstenaars van toen konden helaas niet even naar de Action om een potje hobbyverf te halen.
Gelukkig hoefden de kunstenaars dat niet allemaal zelf te doen, maar het mengen van de verf dus wel. Naast de gedroogde koeienpis als pigment, werd olie als bindmiddel gebruikt om olieverf te produceren. Schilders gebruikten verschillende soorten oliën om de droogtijd en de glans van de verf te beïnvloeden. Maar als de verf goed gelukt was, dan was je er nog niet. Een citroen bestaat namelijk niet uit één kleur geel, maar uit verschillende tinten. Je moest dus als schilder verf in verschillende tinten maken en mengen om de citroen realistisch te laten lijken. Daarnaast heb je ook nog de krullende schil, waarvoor je kennis moet hebben van diepte en textuur om die levensecht te laten lijken. Vaak zie je dat de schil van de citroen veel en veel te lang is als je hem in gedachten weer terug om de citroen wikkelt.
De citroenen op de stillevens waren, naast dat ze een enorme symbolische waarde hadden, dus een goede manier voor Nederlandse schilders om te laten zien wat ze konden. Denk daarom de volgende keer als je door het Rijksmuseum dwaalt en een geschild citroentje tegenkomt: deze kunstenaar heeft waarschijnlijk ruzie gehad met een of andere gast, werd uitgemaakt voor ‘schildertje van niks’ en moest even laten zien wat hij echt in zijn mars had.
