Tekst door Suzanne Toussaint, beeld door Alice Koch
Het is een drukte van jewelste aan de Kloveniersburgwal nummer 16. Hoewel er in het centrum van Amsterdam sowieso al behoorlijk wat mensen rondlopen, drommen hier hele hordes samen. Ze staan in de rij voor een ijsje bij IJssalon Tofani. Of je nou van chocolade, aardbei of vanille houdt, je bent hier aan het juiste adres.
Het is 1920 wanneer de oprichters van de ijssalon Michele en Antonio Tofani aankomen in ons (ijs)koude kikkerlandje. Ze reizen vanuit het Toscaanse stadje Benabbio naar Nederland om hier gipsen heiligenbeelden te verkopen. Helaas is Nederland op dat moment een zeer calvinistisch land, dus de katholieke beeldjes vallen niet zo in de smaak bij de Hollanders.
Van beeldenmakers naar ijscob(r)oers
Om toch een bruine boterham met kaas (Goudse gatenkaas natuurlijk) bij elkaar te verdienen, switchen de broers van carrière. Ze stappen over op de productie van ijs, in de hoop daar meer geld mee te verdienen. In 1928, als de Olympische Spelen in Amsterdam plaatsvinden, verkopen ze vanuit een felgekleurd ijskarretje tientallen ijsjes op het Stadionplein. Dat smaakt naar meer!
Twee jaar later openen de broers dan ook de Electrische Italiaansche IJsfabriek, Speciaal in vanille- en vruchtenijs aan de Recht Boomssloot. Hier wordt het ijs, dat vanuit de ijskarretjes verkocht wordt, geproduceerd: een zware en tijdrovende klus. Eerst koken ze de melk en slaan ze grote blokken ijs in stukken. Het stukgeslagen ijs wordt vervolgens samen met een berg pekel in een vat geschept rondom een grote ton waar een vloeibare ijsmassa in zit. En daarna is het roeren, roeren, roeren en nog meer roeren tot de ijsmassa in de ton een vaste vorm aanneemt.
Tingelingeling: daar is de ijscoman!
Ondanks het zware werk rijden er in de jaren dertig dagelijks vijftien karren vol ijs vanuit de Recht Boomssloot het centrum van Amsterdam in. IJsjes worden in de eerste helft van de twintigste eeuw meestal niet vanuit een salon verkocht, maar vanuit ijskarretjes. Dat komt vooral doordat Nederlanders aan Italiaans ijs moeten wennen en dus zelf niet actief op zoek gaan naar een salon. Nederland is in die tijd wel al bekend met ijs, maar het Nederlandse ijs is totaal anders dan de Italiaanse variant. Italiaans ijs wordt gemaakt op basis van fruit en water, terwijl er in het Nederlandse ijs veel room gaat.
Het Italiaanse ijs wordt echter snel populair en dat laat Nederlandse ijscoboeren niet koud. Deze ijsverkopers richten samen de Nederlandse Bond van Consumptie-ijsbereiders op, die fel tegen de Italiaanse ijsverkopers is. In 1935 protesteert de bond tegen de Italianen bij het Theater Bellevue. Tientallen Nederlandse ijsbereiders zingen in koor:
Mocca, alle vreemde smaken,
groen en geel wat tegenlacht
hebben de Italiaansche snaken
in ons vaderland gebracht.
De bond slaagt er ook in om de nieuwe Vreemdelingenarbeidswet voor de Italianen te doen gelden. Deze wet maakt het moeilijker om werkvergunningen voor buitenlands personeel te krijgen. Het gaat de Italiaanse ijsverkopers in Nederland niet in de koude kleren zitten. De arbeiders die voor hen werken, komen namelijk vaak van dezelfde familie of uit dezelfde regio. Ook de Tofanis hebben hier flink last van.
IJssalon in de ijskast gezet
Niet alleen de Hollandse huiverigheid voor het Italiaanse ijs, maar ook gebrek aan geld is een belangrijke reden voor de verkoop vanuit ijskarretjes. Zodra er genoeg verdiend is, kopen ijsverkopers er, naast de ijskarretjes, een salon bij. De eerste ijssalon van Nederland, Venezia, opende zijn deuren al in 1928 in Utrecht. De broers Tofani openen elf jaar later, in 1939, een ijssalon aan de Oude Waal. In 1942 volgt de ijssalon op de Kloveniersburgwal. Deze moet zijn deuren in 1943 helaas alweer (tijdelijk) sluiten, net als de eerder geopende salon aan de Oude Waal. IJs is een van de weinige producten die in de Tweede Wereldoorlog niet op de bon hoeft, maar de grondstoffen worden schaars. Tja, dan wordt het lastig om ijs te maken. De broers gaan daarom in 1943 terug naar Italië om daar het einde van de oorlog af te wachten.
In de tussentijd wordt de ijszaak toevertrouwd aan hun boekhouder. Deze blijkt alleen lid van de NSB te zijn en verkoopt de hele inboedel voor 35.000 gulden. Als de broers na de oorlog terugkomen, kunnen ze helemaal van voren af aan beginnen. Pas met de groeiende welvaart van de jaren vijftig beginnen de zaken (en de ijsmachines) weer lekker te draaien en gaan de ijsjes als warme – excuus – koude broodjes over de toonbank. Vanaf dan wordt er ook genoeg geld verdiend om ’s winters terug te gaan naar Italië, wat in de beginjaren nog niet te betalen was.
In this house… …komt er geen boerenkool op tafel
De eerste generatie van de Italiaanse ijsverkopers zijn seizoensmigranten. In de zomer werken ze in Nederland, maar in de winter keren ze weer terug naar hun dorp van herkomst. De band met Italië blijft daardoor enorm sterk, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de arbeidsmigranten uit Marokko en Turkije die zich vanaf de jaren zestig permanent in Nederland vestigen.
Bij de Italiaanse ijsverkopers, zowel bij de eerste als bij latere generaties, wordt er thuis nog steeds Italiaans gesproken, eten ze spaghetti en geen stamppot (zeer begrijpelijk, ik ben Nederlands en eet zelf niet eens stamppot) en zijn de voornamen van kinderen altijd Italiaans (Jantje Tofani klinkt inderdaad voor geen meter). Ook behouden de tweede en vaak zelfs de derde generatie hun Italiaanse paspoort. Italië blijft voor hen thuis, waardoor Nederland beschouwd kan worden als de plek om te werken.
Amore mio
Ondanks dat, is er wel sprake van integratie in Nederland. Zeker de kinderen van de eerste generatie Italiaanse ijsverkopers zijn hier een goed voorbeeld van. Ze gaan in Nederland naar school en krijgen Nederlandse vriendjes en vriendinnetjes. Wanneer ze volwassen zijn, trouwen veel Italianen met Nederlanders.
Zo ook de zoon van oprichter Michele Tofani: Lio. Hij helpt zijn vader zo nu en dan in de salon en ontmoet op die manier Truus Been. Zij valt als een blok voor zijn leuke accent en prachtige donkere haar. Op haar 23e, in 1951, trouwen de twee dan ook. Het is in die tijd ongebruikelijk om met een buitenlander te trouwen, maar dat maakt Truus geen bal uit: ‘Hij is toch in Nederland geboren?’ Als Lio samen met zijn neef Silvano in 1968 de zaak overneemt, groeit zij uit tot het gezicht van de salon.
Wij eisen ijs!
Italiaans ijs was aanvankelijk een exotisch product, maar het ijs is inmiddels helemaal ingeburgerd in ons land. Het aantal ijssalons in Nederland is de afgelopen jaren dan ook flink toegenomen. Het deel authentieke Italiaanse ijssalons neemt daarentegen wel af. Veel kinderen van Italiaanse ijssalonhouders kiezen ervoor om toch een ander beroep te gaan uitoefenen, waardoor er minder opvolgers zijn voor de zaak. In 2015 zijn er nog maar 40 authentieke Italiaanse ijssalons (gerund door mensen in bezit van een Italiaans paspoort) tegenover bijna 800 ijssalons met Nederlandse eigenaren.
Zelfs IJssalon Tofani is niet meer van de familie Tofani, maar hij is nog wél in Italiaanse handen. In 1990 vertrouwen Lio en Truus de salon toe aan hun zoon Paolo en diens neef Marco. Zij runnen de zaak tot 2002 en dragen dan het stokje over aan Riccardo en Daniele Polito, die tevens uit Bennabio komen.
Mocht je dus na een ellenlang hoorcollege in de Oudemanhuispoort of na een verschrikkelijk werkcollege in het Bushuis behoefte hebben aan een koele opkikker: IJssalon Tofani helpt je uit de brand! Riccardo en Daniele maken het schepijs elke dag zelf, op ambachtelijke wijze, met verse ingrediënten. Van april tot oktober wordt er van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat ijs geschept. Echt Italiaans ijs, welteverstaan. En dan smaakt dat bolletje pistache toch net een stukje lekkerder.
