Een trotse wolf in Hollandse schaapskleren

Tekst door Tania Alhashimi, beeld door Alicia Koch

Uitbundig telefonerend met mijn moeder voel ik de prangende ogen in mijn rug branden als de harde keelklanken en zachte “h” uit mijn mond rollen. Over de jaren heb ik geleerd achterdocht te negeren als ik publiekelijk Arabisch spreek, en in plaats daarvan trots te zijn op mijn afkomst en vrijuit deze taal te spreken. Maar hoe kan je eigenlijk trots zijn op iets arbitrairs als je afkomst?

‘Ik denk dat ik voor deze Babel iets ga schrijven over trots zijn op mijn Arabische afkomst,’ zei ik zelfverzekerd op de redactievergadering van dit blad, ‘en hoe dat moeilijk is in een samenleving die je deze trots afneemt.’ 

Waar ideeën bij de vergadering vaak veel reacties oproepen, bleef het ditmaal bijzonder stil. 

‘Hebben jullie daar nog feedback over?’, vroeg ik vertwijfeld toen ik de aarzelende en soms dode gezichtsuitdrukkingen voor me zag. Blijkbaar was de relatie tussen afkomst en trots die ik me zo onbeschroomd had voorgesteld niet zo vanzelfsprekend als ik dacht. 

Maar waarom ik deze relatie zo vanzelfsprekend vond, wist ik eigenlijk zelf ook nog niet. Vaak spoort je intuïtie echter de zoektocht aan naar een verhaal, en die bracht mij ditmaal naar de relatie tussen afkomst en trots. 

Want wat houdt trots op iets zijn eigenlijk in? De algemene maatschappelijke beleving lijkt te zijn dat trots een gevoel van eer uitdrukt naar aanleiding van een handeling die het individu heeft uitgevoerd. Een gevoel van trots verdien je dus vanwege een bepaalde inspanning, en niet voor iets wat je willekeurig toegekomen is – zoals je mooie, volle lippen, het welgestelde gezin waarin je bent opgegroeid, of je afkomst. Dat heeft de onsmakelijkheid van een narcist die masturbeert op diens eigen spiegelbeeld. 

Maar zoals wel vaker het geval is bij breedgedragen belevingen van begrippen, verhullen ze het bestaan van niet-dominante verhalen en belevingswerelden. Want fenomenen zoals Black pride, een beweging die zwarte mensen aanspoort trots te zijn op hun culturele en etnische roots, tonen aan dat trots op etniciteit of afkomst wel degelijk leeft en relevant is voor mensen. En deze trots om afkomst is van een andere snede dan de maatschappelijk meer voor lief genomen nationalistische trots op afkomst. Het is immers niet gerelateerd aan het woonland in kwestie, maar aan een uitheemse entiteit. Het valt daardoor op als afwijkend; een bruindonkere wolf in schaapskleren die de room“blanke” normaliteit van binnenuit verbastert. Het is de bedreiging van een misplaatste loyaliteit naar iets wat onverschillig, en het liefst in het holst van de nacht, geloosd had moeten zijn bij het grofvuil.

Hoe dan ook, blijkt het dat trots zijn meer bronnen kan hebben dan de handeling van het individu en dus uit iets arbitrairs kan komen als afkomst of etniciteit – en dan niet noodzakelijk in de gebruikelijke nationalistische zin. Om deze trots te begrijpen, brengt het werkwoord ‘zijn’ ons op een interessant spoor. Het verraadt namelijk dat trots op iets zijn een vorm van zelfdefiniëring impliceert: door trots te zijn op iets, eigen je datgene immers expliciet toe als een relevant deel van jouw persoon. Door de dingen waar je trots op bent te dragen als de kroonjuwelen van jouw persoon, zijn ze een wezenlijk onderdeel van identiteitsvorming. En identiteitsvorming en -uitdrukking bestaan altijd in relatie tot anderen, aangezien de definiëring van het Ik individualiseert en isoleert en daarmee noodzakelijk een grens creëert en contrasteert met de ander. Identiteitsvorming, waar trots dus onderdeel van vormt, is daarom altijd een spel van je verhouden tot de ander – dan wel een individu, groep of andere externe entiteit. En door deze relationaliteit hoeft een gevoel van trots dus niet per se te komen vanuit een individuele handeling, maar kan dit ook een reactie zijn op een externe situatie of op hoe een ander diens identiteit vormgeeft.

Vanuit dit perspectief kan trots op afkomst begrepen worden als een reactie op systematische maatschappelijke onderwerping en racisme. Door de hiërarchische verhoudingen die inherent zijn aan onderdrukking, voel je je als onderdrukte minderwaardig aan de onderdrukker. Daardoor is zulke trots niet ‘overbodig’, maar compenseert het in feite voor het gat dat maatschappelijk gecreëerd is. Trots op afkomst is hier daarom geen onnodig, narcistisch surplus, maar juist een noodzakelijke aanvulling van een systemisch ontstaan tekort.

In de huidige liberaal-democratische Zeitgeist, waarin er een sterk bewustzijn en drang naar gelijkheid heerst, lijkt trots op afkomst bij ondergestelde minderheden dan ook een natuurlijk fenomeen. Het is namelijk een manier om de gevoelde ongelijkheid op te heffen en zo niet alleen bij wet, maar ook gevoelsmatig op een gelijk niveau te komen – een tegenreactie op de schaamte en minderwaardigheid die je bent gaan voelen door je afkomst. 

Het is daarom ook saillant dat ik met het duiden van de relatie tussen afkomst en trots heb nagelaten mijn initiële plan te voltrekken: te schrijven over de trots die ik voel over mijn Arabische afkomst. Het is symptomatisch voor mijn internalisatie van de maatschappelijke argusogen die me beletten mijn afkomst vrijmoedig te vieren, en me ertoe drijven dit in plaats daarvan te verdedigen en te legitimeren. Ergens is het daarom ook jammer dat ik weifelend aan deze druk heb toegegeven. Maar ik weet nu wel zeker hoe ik me moet verhouden tot mijn afkomst: met trots. 

Plaats een reactie