wat zit er in de ka(s)t

Tekst door Laura Slee, beeld door Sofie Gombert

Ze kijkt naar me alsof ze me niet kent. Ik voel het bloed uit mijn gezicht stromen en word lijkbleek. Onbeheerst begin ik met schreeuwen. De vrouw die naast mij zit, is mijn moeder niet.

       ’s Ochtends kwam ik aan op Edinburgh Airport, mijn moeder haalde me op, en de rit naar het oude hotel waar ze woont was weer even wennen. Het is de eerste keer na een lange tijd dat ik haar weer zie. 

Haar kamer bevindt zich bovenin het huis en zo klein dat er amper een bed in past. Rechts is een deur naar de badkamer en voor mij zie ik een groot raam met uitzicht op de tuin. Op het bed liggen wat reistijdschriften en een boek met op de kaft een paard. Ik loop naar het nachtkastje naast het bed en leg mijn telefoon neer. Ik hoor mijn moeder de trap opkomen: ‘Schat, heb jij iets in je thee?’

  Ik plof op het bed en zie haar binnenkomen met een theepot en twee porseleinen kopjes. Ik kijk naar mijn moeder, maar ze kijkt mij niet aan. Haar ogen zijn gefocust op iets achter mij. Ik draai me om en kijk uit het raam. Het regent nog steeds. ‘Laten we strakjes naar de winkel gaan’, hoor ik mezelf zeggen. Eigenlijk heb ik geen zin om naar buiten te gaan, maar misschien is het straks droog.

‘Is goed’, zegt ze, ‘ik zal gelijk even een extra trui voor je pakken en misschien heb ik nog wel een winterjas voor je die je kan lenen.’ Ik had me helemaal niet voorbereid op de kou. Ik wist niet dat het kon, maar het was hier in Schotland een stuk kouder en natter dan in Nederland. 

  Ze zet de theepot en de kopjes op het nachtkastje naast mij neer en loopt naar de kast tegenover het bed. Ze doet de kast open en rommelt er even in. 

  Voorzichtig, alsof de kast ook vol staat met kwetsbaar servies, pakt ze er een jas uit en legt die op het bed. ‘Ik kom zo terug’, zegt ze terwijl ze de kamer weer uitloopt. Ik kijk naar de jas en naar mijn broek en zie al dat het geen match is. De jas is paars en de broek die ik aanheb heeft oranje strepen. Er mag dan niemand in dit dorp zijn, maar dat betekent niet dat ik er als een idioot bij hoef te lopen. Met moeite sta ik op en loop naar de kast. De kast staat nog op een kier. Ik hoor zachtjes gemauw. Ik doe de deur open en zie een poes liggen. 

Hij ziet er oud uit, heeft een klitterige vacht en doet me enorm denken aan onze vroegere kat Wilco. Ik krijg een raar gevoel in mijn maag. Ik inspecteer de kat en aai hem zachtjes over zijn hoofd totdat ik iets kleverigs voel achter zijn oren. 

  Ik kijk naar mijn vingers en zie dat ze rood afgeven. Ik doe de deur open zodat er meer licht naar binnen komt. Er zit een gapend gat bij zijn nek waar een lucht uitkomt die me doet denken aan een verstopt doucheputje. De wond ruikt naar riool en is een combinatie van vers en opgedroogd bloed. Ik moet kokhalzen. Het lijkt wel alsof een ander dier een hap uit zijn nek heeft genomen. Ik snap niet dat mijn moeder een kat heeft en dit ook nog eens zou verzwijgen. Deed ze daarom zo voorzichtig? De geur wordt me te veel en ik wend me af. Terwijl ik wegstap van de deur, zie ik mijn moeder in de deuropening staan. Ze kijkt me verbaasd aan: ‘Wat doe jij nou?’  ‘Sorry, ik deed per ongeluk de kastdeur open.’ Ik duw haar opzij en probeer zo snel mogelijk de weg naar de tuin te vinden.

Plaats een reactie