Tekst /// Loïs Blank Beeld /// Lesine Möricke
We zaten in een kantoor op de Oude Turfmarkt. Ik had een tussentijdse versie van mijn scriptie naar mijn begeleider gestuurd en die zouden we nu gaan bespreken. Mijn begeleider vertelde mij dat er in eerste instantie wat verwarring was over wat voor bestand ik hem had gestuurd.
Dat zit zo. Het fenomeen ‘werktitel’ is alom bekend, soms wordt de werktitel zelfs de uiteindelijke titel. Alhoewel ik heus wel eens een werktitel in mijn hoofd heb als ik een stuk schrijf, is dat ook vaak waar die titel blijft: in mijn gedachten. Zeer zelden worden mijn werktitels definitief en daarom vind ik ze als placeholder ook niet zo spannend. Nee, er zijn leukere manieren om het felbegeerde titelplekje voor tijdens het schrijfproces mee te vullen.
Ik stel je bij deze dan ook graag voor aan de ‘inside joke’-titel. Deze geeft een persoonlijk randje aan het bestand of is gewoon een klein grapje met jezelf elke keer als je het bestand opent. Anderen begrijpen de naam wellicht niet, maar het is ook iets voor jezelf.
Moet je wel de naam van het bestand wijzigen voordat je het opstuurt.
En dat was ik even vergeten. Ik had mijn scriptiebestand met de naam ‘Scheepsrecht’ fluitend naar mijn begeleider gemaild. Het onderwerp van mijn thesis valt binnen de filosofie van de mode, wat weinig met het recht dat voor schepen geldt te maken heeft. Het feit dat het Nederlands niet de moedertaal van mijn begeleider is en hij dan ook niet bekend was met het gezegde ‘driemaal is scheepsrecht’, bemoeilijkte de zaak nog iets.
De bestandsnamen van mijn scripties zijn een running joke in een trilogie. Mijn eerste scriptie heette ‘Scriptie toch’, waar het laatste woord een kleine daad was tot het bagatelliseren van de werkdruk die ik mezelf oplegde: een vierletterige reminder dat het schrijven van een scriptie niet het dragen van de wereld à la Atlas is. De volgende scriptie heb ik nonchalant ‘Nog eentje dan’ genoemd om mezelf eraan te herinneren dat ik dit proces al eens eerder had doorlopen en een tweede pandemiescriptie ook wel goed moest komen. Overigens ook een titel die goed inhaakte op het gevoel van stabiele sleur dat die periode zo voor mij kenmerkte. En nu schrijf ik mijn derde thesis, en die heb ik zonder daar langer dan een seconde over na te denken ‘Scheepsrecht’ genoemd, simpelweg omdat het de derde is.
Maar toen mijn scriptiebegeleider mij vroeg waarom driemaal scheepsrecht is, moest ik hem het antwoord verschuldigd blijven.
We zeggen dat nou eenmaal als we bedoelen dat als iets de eerste twee keer niet lukte, het de derde keer vast wel goedkomt. Of grappend als we iemand toevallig een derde keer tegenkomen – wat meer in lijn is met mijn reden om mijn huidige scriptie deze naam te geven. Ondertussen weet ik dat het getal drie sterk aanwezig was op schepen en zich ook manifesteerde in het recht dat op die schepen gold. Zo moest een schipper zijn matrozen driemaal daags een maaltijd geven en werden matrozen die zich tijdens die maaltijden misdroegen drie keer met de gortspaan geslagen. Verder gingen overleden scheepslieden overboord na de leuze ‘één, twee, drie, in Godsnaam’. Toch hebben deze voorbeelden inhoudelijk weinig met het hedendaagse gebruik van ‘driemaal is scheepsrecht’ te maken, behalve dat iets drie keer gebeurt.
Als schipper van mijn scriptie voed ik mijzelf als scriptieschrijvende matroos vaak twee keer per dag – deze matroos is groot fan van brunch. En hoewel de leuze ‘één, twee, drie, in Godsnaam’ soms goed samenvat hoe het voelt om een scriptie te schrijven, is er geen haar op mijn matrozenhoofd die de scriptie overboord wil gooien.
Gelukkig is er nog een ander scheepsgerelateerd riedeltje waarin het getal drie een rol speelt: overlopertje. Na twee keer ‘Schipper, mag ik overvaren, ja of nee?’ te zingen, antwoordt de schipper ‘Ja!’, waarop de kinderen vragen: ‘Hoe dan?’ Hierna, in het derde couplet, vertelt de schipper wat de voorwaarde is om over te mogen steken – huppelen, hinkelen, enzovoort – en mogen de kinderen naar de andere kant gaan. Maar als zij zich niet aan de voorwaarde houden en de schipper ze weet te tikken, zijn ze af.
En zo schippert deze student in de eindfase van haar studententijd nog eventjes door het leven. Deinend tussen hoofdstukken, pagina’s en gedachten, tot ik over kan varen zonder afgetikt te worden.
