Driekoppig monster

Tekst /// Laura Slee Beeld /// Susanne de Visser

Ik was aan het werk toen er een driekoppig monster aan de bar kwam zitten. Hij en zijn drie hoofden waren er de hele avond al, maar de monsterlijke verschijning was mij nog niet eerder opgevallen. Ik wist wel dat het drietal speciaal was. Het waren namelijk buren van de zaak waar ik werkte. En buren kan je maar beter te vriend houden. Zij hebben de secret powers om het leven van eigenaren zuur te kunnen maken. Ze kunnen alles op alles zetten om een kroeg ten gronde te richten of ze kunnen hem tot hun tweede thuis maken. Bij ons is meestal het eerste het geval. Een van de buren stampt het liefst wanneer hij de trap op loopt om ons te laten weten dat hij niet geamuseerd is. Een ander controleert of we het vuilnis wel goed weggooien. Ik weet niet hoe hij aan de sleutel van de vuilnisbak komt, maar ik gok dat hij stiekem een ambtelijk bestaan leeft. Dit alles om ons betaald te zetten voor de klinkende glazen, joelende gasten en bonkende muziek. 

Enfin, vandaag was de monsterlijke verschijning nog in voor een drankje. Ze bleven nog even zitten en wisten zo een plekje bij de nazit te bemachtigen. Het eerste wat buur één tegen me zei was: ‘zijn er niet nog wat flessen die op moeten?’, terwijl buur twee en drie nog diep verwikkeld waren in een gesprek over tram 19. Ik voelde de lach van mijn gezicht verdwijnen terwijl ik voor hen nog een glas inschonk. Ik wisselde een blik met mijn baas in de hoop dat ook hij in zou zien dat het tijd was voor hen om te gaan. Het was een drukke dag geweest, mijn voeten waren op en ik was moe. Het lukte mij niet om een minuut na twaalf (sluit) nog een dienstverlenende handeling te verrichten. In ieder geval niet meer met een glimlach. Het drietal, dat eerst nog één monster met drie hoofden was, had zijn vrijheid gekregen. Opgesplitst in drie volwaardige individuen kwamen zij elk geheel tot leven. Terwijl zij lallend aan het genieten waren van de drank die zij gratis hadden bemachtigd, was hun vloek op mij overgegaan. Eerst zij, verzuurd en gedegradeerd tot één klagende buur, en nu ik, vermoeide medewerkster met gekromde rug. Mijn nagels werden lang en mijn armen harig. En ja hoor, daar kwamen ze: langzaam maar zeker groeide er niet één maar twee extra hoofden uit mijn nek. Het was tijd voor mij om naar huis te gaan. Bij de deur stond nog een vuilniszak die ik voordat ik naar huis fietste netjes weggooide.

Plaats een reactie