Elke maand schrijft een redacteur een brief aan de toekomst. Wat kan er beter, wat mag onder geen beding verloren gaan en bovenal: wat voor faculteit willen we worden?
Tekst: Robin Phoelich // Beeld: Winonah van den Bosch
Dag, lieve collega uit de toekomst,
Ik schrijf deze brief aan u vanuit het jaar 2020. Het is tot zover een jaar gevuld met rampspoed. Tegelijkertijd is het als student een interessante en relevante tijd om mee te maken, waarin veel lessen geleerd kunnen worden over de interpersoonlijke relaties in de samenleving. Deze lessen zijn helaas niet zonder gevolg, de vervreemding neemt alsmaar toe.
Als ik de problemen en inzichten die dit bizarre jaar teweeg hebben gebracht zou moeten beschrijven, zou ik u nog een hele reeks aan vervolgbrieven moeten sturen. Maar misschien worden ze het best samengevat door te stellen dat mensen elkaar steeds minder lijken te zien als mensen. Of het nou gaat om de huidige pandemie die ons teistert – u heeft er ongetwijfeld al velen voorbij zien komen. Of over de vluchtelingencrisis die op dit moment speelt, of de vele daklozen die ik verdwaald zie rondlopen als ik uit mijn raam kijk, deze mensen hebben iets met elkaar gemeen. Iets wat al lang speelt, maar wat deze huidige crisis verheldert: zij worden via representaties in de media en wetenschap gereduceerd tot cijfers en statistieken. Dit inzicht roept de vraag op wat deze toename in avisuele representaties precies betekent, voor het menselijk én het wetenschappelijk denken.
Wanneer gaan we elkaar weer werkelijk zien als mensen en niet als de dakloze, de corona-verspreider of de (niet-westerse) coronapatiënt? Uiteraard ben ik me ervan bewust dat kwantitatieve data onmisbaar zijn bij het doen van empirisch onderzoek. Media gebruiken het daarnaast om informatie behapbaar en helder over te dragen. Maar is men zich bewust van de keerzijde? Kunnen we mensen wel werkelijk uitdrukken in cijfers zonder dat de menselijkheid verloren gaat? Telkens wanneer ik op straat aangesproken wordt door een dakloze, word ik geconfronteerd met zijn of haar menselijkheid. Om vervolgens op pijnlijke wijze te aanschouwen dat anderen deze persoon geen enkele blik waardig gunnen. Blijkbaar kunnen zij zich niet losmaken van de representatie die zij bezitten over de ‘dakloze’. Maar wanneer je de blik van deze persoon ontmoet, zie je toch geen cijfer of statistische tabel?
Soms bekruipt mij de angst dat we dit niet lang meer kunnen volhouden. Niet zonder verzeild te raken in dystopische taferelen, waarin menselijk denken en waarnemen voorgoed gereduceerd en gelimiteerd is tot deze avisuele representaties. Ik ben mij er pijnlijk van bewust dat ik niet de eerste wetenschapper, noch schrijver ben, die zich schuldig maakt aan dit doemdenken. Waarschijnlijk weet u maar al te goed dat dergelijk doemdenken niks heeft opgeleverd. Desalniettemin blijven we altijd geconfronteerd worden met de vergankelijkheid van ons bestaan, wat een verklaring kan bieden voor de obsessie met het ‘einde’ van de wereld, tenminste zoals wij deze kennen. Historisch gezien heeft dit ‘apocalyptisch denken’ ook niks opgeleverd, behalve dan de langzame, op de lange termijn onontkoombare realisatie van Orwells 1984. Ondanks de zinloosheid van doemdenken, ervaar ik reden voor zorg. Ervaring en denken lijkt zo te versplinteren in dominante representaties. Er is nog weinig maatschappelijke ruimte voor de denker die kritisch en genuanceerd is, wat mij wanhoopt als geesteswetenschapper in spe. Meningen en ideeën zijn ongewenst wanneer ze afwijken van de consensus. Deze worden enkel nog gezien en gerepresenteerd als dwarsliggers, die door middel van gedragsprikkels in het gareel gehouden dienen te worden. Dit is de staat waarin menselijk denken in deze maatschappij zich lijkt te verkeren.
Dit roept bij mij ook vraagtekens op over de ‘u’ waar ik tegen praat. Wetenschappelijk denken zal wel aanzienlijk veranderd zijn in uw tijd. Tegelijkertijd schiet me ook het antwoord te binnen dat u naar alle waarschijnlijkheid zou geven: dat ieder mens de staat van de wereld in zijn of haar tijd zorgelijk waarneemt, bedenkingen en angsten ervaart en het utopische en dystopische tegelijkertijd zal ervaren. U zult uitleggen dat mensen daar altijd over gefilosofeerd hebben en dat waarschijnlijk altijd zullen blijven doen. Wellicht moeten we onszelf en de medemens vooral weer gaan zien als denkers, in plaats van avisuele of sociale representaties. Als geesteswetenschapper hoop ik hier aan bij te dragen. Eigenlijk is het niet alleen een hoop, maar óók een plicht.
Liefs, Robin