Tekst door Teuntje Ott, beeld door Noa Blom
Ik sta voor een driedeurenprobleem. Of eigenlijk moet ik dat anders formuleren: ik sta voor een driedeurenoplossing.
Op te lossen is het zeker. Je moet gewoon even weten hoe de hendel werkt, of de scharnieren naar binnen of naar buiten toe bewegen, of de sleutels wel passen en of je eigenlijk al die tijd misschien gewoon had moeten duwen omdat er wel degelijk PUSH in koeienletters en precies op ooghoogte over de gehele lengte en breedte van de deur te lezen valt. Het is geen hogere wiskunde. En toch, het is alsof we allemaal in eerste instantie handelen naar het tegenovergestelde woord dat op de deur geschreven staat.
De ruimte vouwt zich als een prisma om me heen. Voor ik last krijg van keuzestress wandel ik de dichtstbijzijnde deur tegemoet. Ik voel een zuchtje wind; hij staat al op een kiertje. Net voor ik ‘m open wil gooien, hoor ik ergens achter mij gekraak. De tweede deur valt knarsend en piepend uit elkaar. Als een breuk weer heel kan worden, kan ik dat dan ook? Het ligt er natuurlijk aan wat je deelt. Delen door niets is simpelweg niet mogelijk, aangezien niemand niets is. We zijn allemaal iets in een oneindig heelal dat met de seconde groter wordt. Alsof we niet al klein genoeg waren.
Achter het ingestorte restant is vreemd genoeg niets meer te zien. Er zou een wiskundige verklaring voor moeten zijn, maar ik heb de middelen niet om dit uit te rekenen. Er is geen pen, potlood, papier, passer, liniaal of geodriehoek te vinden, laat staan een grafische rekenmachine. Hier is alleen ruimte. En tijd. Hoeveel weet ik niet precies. Kiezen moet ik in ieder geval zeker. Er zijn nog twee deuren over en een verandering in de kansberekening. Ik wil bij mijn eerste keuze blijven, maar herinner mezelf aan een wiskundig vraagstuk waarin je kan kiezen tussen duizend deuren en achter 1 deur zat een prijs. Na een deur te hebben gekozen, werden er 998 weggehaald. Als je van keuze wisselt, maak je de meeste kans. Want hoe groot is de kans dat je uit duizend deuren gelijk de juiste kiest?
Vastberaden loop ik richting de derde deur. Ik klop met een aantal algoritmische slagen. Een hele tijd hoor ik niets. Dan zwaait de deur open en de wind vangt me op. Voor ik het weet sta ik ergens anders en balanceer ik op een strak gespannen koord. Het ziet er niet makkelijk uit, maar wonderbaarlijk genoeg haal ik de overkant. Alle kansen zijn berekend en op een bepaald moment dacht ik cijfertjes om mijn hoofd te zien dansen; het was alsof ze met me wilden praten, me wilden vertellen dat ze mij niet definiëren. Dat ik hen niet ben. Dat zij mij niet zijn. Dat we wel met elkaar te maken zullen hebben, aangezien kennis vaak in cijfers wordt uitgedrukt, maar dat ik er niet afhankelijk van zal zijn. Dat ik wel blij kan zijn als ze hoger uitvallen dan gedacht, maar dat de moed me nooit in de schoenen hoeft te zakken als het anders loopt. Dat het geen meetsysteem is van wie ik ben.
Aan de overkant zijn geen cijfers in zicht. Er is alleen een grote vlakte. Alsof de flat earth-mode in Minecraft is aangezet en je alleen maar kan blijven lopen. Ik zet het ene been voor het andere en hoop dat er meer is dan dit.
Na een eeuwigheid zie ik in de verte twee bomen en wanneer ik dichterbij kom, lijken ze te mompelen. Ik merk dat ik angstig word; wat als het een hallucinatie is?
‘Pardon, mag ik wat vragen?’
De bomen kijken me verstoord aan. Een van hen neemt het woord.
‘Je hebt net al een vraag gesteld, maar ga je gang, brand erop los.’
Het sarcasme druipt van hem af, maar ik laat me niet uit het veld slaan.
‘Waar ben ik? En welke kant moet ik op? Had ik misschien een andere deur moeten kiezen?’
‘Alle drie de deuren leiden naar ons!’ roept de tweede boom uit.
De eerste boom blijft rustig en vervolgt: ‘Je bevindt je op dit moment in een wiskundig vraagstuk dat nog geen uitkomst kent. De deuren zijn slechts afleiding. Hier begint het echte werk. De variabelen staan niet op hun plek. Er is nog geen verband.’
Ik heb geen antwoorden gekregen. Alleen maar meer vragen die ik niet meer kan stellen, aangezien hun gezichten verdwijnen in de houtnerven en ik zwijgend achterblijf. Dan zie ik achter de bomen een x- en y-as op de grond ontstaan. Een grafiek loopt voor me uit. Met het lijndiagram als kompas zigzag ik de ruimte door, de vlakte af…
De collegezaal is bijna leeg. De klok staart me aan en ik kijk nog steeds naar het blad en de niet-gemaakte opdracht. Een traan welt langzaam op en raakt bijna het papier. Vlug reken ik nog eens wat uit en pen een antwoord neer waar ik redelijk tevreden mee ben. Nog net op tijd lever ik het examen in en ren naar buiten, de paardenbloemen tegemoet. Ze waren op me aan het wachten. Ik begin ze te fotograferen, maar bovenal te bewonderen. Deze magie is niet in cijfers om te zetten. Geef mij maar woorden. Ik maak er wel wat van.
