Laagjes geschiedenis in blauw en wit

Tekst door Jiske Benedictus, beeld door Winonah van den Bosch

Stel je een typische Nederlandse toeristenwinkel voor: tulpen, kaas, molenmagneetjes, klompensleutelhangers, en – niet onbelangrijk – overal tegeltjes, bordjes, kannetjes en schaaltjes in karakteristiek blauw-en-wit. Het Delfts blauw is een iconisch Nederlands symbool, onze geschiedenis en cultuur vastgelegd in delicaat porselein. Maar schijn bedriegt, want de geboorteplaats van Delfts blauw bevindt zich niet op Nederlandse bodem – althans, niet helemaal.

Toen blauw-en-wit porselein in de zeventiende eeuw voor het eerst in grote getale beschikbaar werd in de Nederlandse Republiek, was het nog helemaal niet zo ‘typisch Nederlands’ als de toeristenwinkels doen geloven. Integendeel: het karakteristieke servies werd juist bewonderd als een exotisch product uit het ‘verre Oosten’. Het porselein was afkomstig uit China, met name uit de stad Jingdezhen in de provincie Jiangxi. Voor hun verfijnde potten, kommen en borden maakten de pottenbakkers gebruik van kaolien – een specifieke kleisoort – en ovens die tot wel 1350 graden gestookt konden worden. Het resultaat was stevig maar toch delicaat, hagelwit en tegelijkertijd bijna transparant porselein. Na een reis naar Goa in 1596 beschreef handelaar Jan Huygen van Linschoten het Chinese porselein dat hij daar tegenkwam als ‘zo fijn, dat geen kristallen glas daar mee te vergelijken is’. In Nederland werd het direct een hit.

Door de grote vraag naar blauw-en-wit porselein zagen Nederlandse pottenbakkers een gat in de markt. Ze beschikten niet over de materialen of technieken om echt porselein te maken, maar met een wit tinglazuur over een basis van klei kwamen ze aardig in de buurt. Zo ontstond begin zeventiende eeuw het Hollants porceleyn: niet echt porselein, maar voor de Hollandse klanten echt genoeg. Om het namaakporselein compleet te maken werd ook het typische Chinese kleurenpalet van blauw-en-wit gekopieerd.

Maar ook in China zelf was blauw-en-wit porselein niet traditioneel. Pigment dat zo helderblauw was, was van nature helemaal niet beschikbaar in China. Daarvoor was kobalt nodig, afkomstig uit de mijnen van Perzië. Chinees porselein was oorspronkelijk wit, en werd al sinds de negende eeuw via handelsroutes over land naar Perzië gebracht. Daar was het razend populair bij de hogere klassen geworden, en net als enkele eeuwen later in Nederland begonnen daarom ook Perzische pottenbakkers hun eigen namaakporselein te maken. Daarbij waren ze niet alleen aan het imiteren, maar ook aan het experimenteren. Om tegemoet te komen aan de smaak van de Perzen werd het witte porselein versierd met islamitische symbolen in kopergroen en kobaltblauw. Door de groeiende vraag naar kleurrijk porselein begonnen de Chinese pottenbakkers rond 1300 Perzisch kobalt te importeren en, op hun beurt, te gebruiken in hun ontwerpen. Het blauw-en-wit porselein is dus niet in China of Perzië geboren, maar ergens daartussenin.

Dit alles was voor de gemiddelde zeventiende-eeuwse Nederlandse klant onbekend. Die kocht blauw-en-wit porselein om een stukje China in huis te halen, als scherven van een exotisch ver land. Nederlandse pottenbakkers probeerden met hun namaakporselein zo dicht mogelijk bij dit Chinese stereotype te komen. Zo werd niet alleen het kleurenpalet overgenomen, maar ook de symbolen en tekeningen die meestal in dat palet werden neergezet – symbolen, dieren, planten, landschappen. Voor Chinezen hadden deze afbeeldingen een diepere culturele betekenis, maar voor Europeanen was dit porselein vooral een symbool voor een onmetelijk ver land.

Het kopiëren van de schilderingen hoefde daarom niet zo nauwkeurig: het Nederlandse namaakporselein hoefde slechts Chinees genóeg te zijn om klanten het gevoel van authentiek Chinees porselein te geven. Uit een ratjetoe aan bronnen haalden pottenbakkers ‘Chinese’ elementen, voegden een vleugje fantasie toe, en schilderden hun eigen voorstelling van Azië op het porselein. Religieuze symbolen werden vervangen door vissen of bloemen, boeddha’s werden afgebeeld met een westerse pijp in de hand. In sommige gevallen verschenen zelfs dingen op het porselein die niet eens Chinees waren: Indonesische palmbomen, of figuren en motieven uit de Indiase en Japanse kunst.

Niet alleen de afbeeldingen van Chinees porselein werden overgenomen. In de tweede helft van de zeventiende eeuw begonnen Nederlandse pottenbakkers ook Chinese karakters op hun porselein te zetten, of in ieder geval iets wat daarbij in de buurt kwam. Regelmatig werd Delfts blauw versierd met Chinese ‘pseudo-karakters’; karakters die er Chinees uitzagen, maar in werkelijkheid helemaal niets betekenden. Soms werden deze karakters gekopieerd uit Chinese bronnen en uit hun context getrokken, waardoor de betekenis verloren raakte. Maar soms verzonnen schilders ook geheel nieuwe karakters. Die karakters hoefden niet correct te zijn – er was immers toch bijna niemand in Nederland die Chinese tekens kon lezen. Waar symbolen en afbeeldingen nog iets universeels hadden, was taal daadwerkelijk onmogelijk te ontcijferen. Het exotische van het namaakporselein kon zo naar een nog hoger niveau worden getild.

Het Nederlandse namaakporselein hoefde slechts Chinees genóeg te zijn om klanten het gevoel van authentiek Chinees porselein te geven

Van exotica naar de toeristenwinkel

Naarmate de productie van het namaakporselein eind zeventiende eeuw bleef groeien, begon het haar exotische aura te verliezen. Het porselein was nu op zulke grote schaal verkrijgbaar dat het eigenlijk niet meer zo bijzonder was. Bovendien begon ook de Chinese uitstraling van het porselein te verdwijnen. Pottenbakkers waren altijd aan het innoveren, en om hun producten aantrekkelijker te maken gingen ze ook westerse motieven aan hun schilderingen toevoegen. Dingen die typisch ‘Chinees’ waren, zoals een decoratieve rand van bloemen of symbolen, werden gecombineerd met elementen uit de westerse schilderkunst: Bijbelse verhalen, dieren, engeltjes, en weergaven van het dagelijkse Europese leven. 

Dit hybride porselein bleek zo populair dat uiteindelijk ook de laatste restjes van de Chinese inspiratiebronnen van het porselein verdwenen.  Met het inluiden van de achttiende eeuw begon een  nieuw tijdperk voor Nederlands blauw-en-wit porselein. Het Delfts blauw werd dat wat we nu kennen: niet langer slechts een imitatie van het authentieke Chinese porselein, maar een product dat op zichzelf was komen te staan. Met name het blauw-en-witte tegeltje, aantrekkelijk en goed schoon te houden en daarom enorm populair in keukens, wist zich te ontwikkelen tot een écht Nederlands product. Bovendien ging Nederland zoveel namaakporselein produceren en exporteren dat het in Europa steeds meer met Nederland, en steeds minder met China, werd geassocieerd. Het Delfts blauw had haar plekje in het Nederlandse erfgoed gevonden. 

De porseleinen dromen van de toeristen hoeven dus niet geheel gebroken te worden. Met een Delfts blauw souvenir in de koffer zal niemand betwisten dat ze in Nederland zijn geweest. Culturele symbolen veranderen, worden aangepast en toegeëigend, en het Delfts blauw is inmiddels al zo lang ingebakken in onze cultuur dat de Nederlandsheid ervan moeilijk te betwisten is. Maar laten we vooral niet vergeten wat er aan de toeristenwinkels vooraf ging. Het Delfts blauw is het resultaat van eeuwen aan uitwisseling, innovatie en creativiteit. Het wordt nu misschien gezien als typisch Nederlands, maar het is nooit alléén Nederlands geweest. Onder het tinglazuur zitten laagjes geschiedenis, en het porselein glanst daardoor des te meer.

Plaats een reactie