Tekst door Sophie Meijer, beeld door Lesine Möricke
Ik heb hem al een tijdje in het vizier. In de Oudemanhuispoort, in het Bushuis en in het P.C. Hoofthuis ben ik hem al een aantal keer tegengekomen. Het is geen liefde op het eerste gezicht, want hij is nog zo onbekend en hij ziet mij niet. Onbekendheid schrikt mij soms af, omdat ik niet weet wat het voor mijn toekomst kan betekenen. Ik loop hem voorbij.
Elke keer verschijnt hij in een nieuwe look. Dan in het paars, dan met print, dan een heel droevig front en dan in het zwart-wit. Ik benader hem niet, kijk van een afstandje, maar kom nog weinig te weten over zijn inhoud, over wat hij precies schuilhoudt achter zijn intimiderende kaft.
Hij blijft opduiken op locaties waar ik vaak moet zijn. Het lijkt wel een teken, maar ik durf nog geen toenadering te zoeken. Ik wil er graag klaar voor zijn, maar dat ben ik nog niet. Ik heb geen ervaring; ik denk niet dat hij mij wil.
Ik besluit erachter te komen wat hij schuilhoudt achter zijn alsmaar veranderende verschijning. Hij heeft kennis over onderwerpen waar ik nog nooit van heb gehoord. Hij weet van boeken, hij weet van filosofie, hij heeft met bijzondere en belangrijke mensen gesproken. Hij is even intimiderend als ik hem had voorgesteld, misschien nog wel meer dan dat.
Er gaan bijna drie jaren voorbij. Ik kom hem nog steeds tegen op al die plekken waar ik hem eerder al tegenkwam. Inmiddels ben ik meer over hem te weten gekomen en over alle mensen die aan zijn leven bijdragen. Hij kent mij niet en ik heb nog steeds geen ervaring. Ik schuif mijn angst opzij en schrijf hem een briefje, vol spanning. ‘Wil je verkering? Kruis “ja” of “nee” aan.’ Het briefje komt dezelfde dag nog bij mij terug. ‘Ja’.
Vanaf dat moment werk ik mee aan zijn bestaan, aan zijn inhoud. Met plezier ontmoet ik alle mensen die elke keer weer een bijdrage leveren aan zijn kennis en die zijn leven op de rails houden. De groep mensen in zijn leven verandert vaak van samenstelling. Ik zie de mensen regelmatig en leer van ze, zo verschrikkelijk veel. De ideeën, de gesprekken, het vormt nu niet alleen hem maar ook mij.
Ik leer over kunst, over Russische filosofen van wie ik de naam niet kan uitspreken en over Amsterdam, de stad waar hij is geboren en getogen. Hij heeft een kleine kamer in een enorm gebouw en ik raak altijd gedesoriënteerd als ik hem opzoek. De bruine trappen en deuren verstoppen zijn torenkamer goed.
Ik blijf bijdragen aan zijn bestaan, elke keer weer. Soms meer dan anders, maar er staat altijd iets van mij in zijn geschiedenis. Hij geeft mij kansen om me te ontwikkelen. Het levert me plezier op, ik wil dit doen tot ik erbij neerval.
In de tussentijd leer ik ook anderen kennen. Hij blijft nog steeds een groot deel van mijn leven, maar tegelijkertijd komt het einde van mijn studententijd steeds dichterbij en komen er kansen op mij af die ik niet kan weigeren. De twijfel slaat toe.
Bijna twee jaar nadat ik hem leerde kennen, eist mijn volle agenda zijn tol en moet ik een knoop doorhakken. Hij is zo’n groot onderdeel geweest van mijn leven. Hij en alle mensen om hem heen hebben mij zo verschrikkelijk veel geleerd. Met pijn in mijn hart maak ik een beslissing.
Ik schrijf opnieuw een briefje, weer vol spanning en met pijn in het hart. De boodschap is minder beminnelijk deze keer. Ik geef hem geen keuze, dit is een mededeling:
Lieve Babel, ik heb zo van je gehouden, en doe dit nog steeds, maar ik maak het uit.
