Vliegveld / Kustpad / Het huis

Tekst en beeld door Laura Slee

Vliegveld

Voordat ik het vliegtuig instap, kijk ik nog een keer naar mijn telefoon:

 ‘Zie je zo bij de gate, goeie reis! X’. Het is een appje van mijn moeder. 

Ik ga haar weer voor het eerst zien, sinds ze een paar maanden geleden (na de scheiding) naar het buitenland is verhuisd.

We hebben altijd goed contact en bellen veel. Soms hoor ik een aantal dagen niks, maar de stilte wordt meestal wel verbroken met een appje: ‘Gm’, stuurt ze dan. Daarbij een foto van een kopje koffie of haar uitzicht op de zee. Af en toe wisselt ze af met een selfie, waar ik dan weer met een hartje op reageer. 

Ik ben nog niet bij haar langs geweest, want ze heeft het druk gehad de afgelopen tijd. Ik ben benieuwd hoe het gaat zijn om haar weer te zien na zo een lange tijd.

Kustpad

Links zijn heuvels en rechts hoor ik het gesuis van de wind in mijn oor. Ik sla mijn armen om me heen, in de hoop het zo wat warmer te krijgen. Gelukkig heb ik kaplaarzen aan. Ongeveer vijf meter voor me loopt mijn moeder in een lichtblauwe jas. 

Ik stamp verder. Ik doe het voor de grap extra overdreven om haar op te vrolijken; sinds ze me heeft opgehaald van het vliegveld heeft ze nog niet echt gelachen. ‘Weet je nog die kaplaarzen van mij, met roze glitters, die ik toen op de camping was vergeten’, roep ik naar haar. 

Ze kijkt niet om. 

Ik loop wat harder en zet een kleine sprint in om bij haar te komen. Ik sla mijn arm om haar heen: ‘Weet je ook nog dat jij ze toen opnieuw voor me had gekocht, maar met andere glitters?’. Geen reactie.

‘Hallo, moeder’. Ik zwaai met mijn hand voor haar ogen. Ze stopt met lopen en draait zich naar me om. Ze kijkt me aan maar knippert niet. Ik val even stil en zet onbewust een stap naar achter. Ik besef dat ik het koud heb. De blik waarmee ze me aankijkt zorgt voor een rilling over mijn rug. 

Maar haar gezichtsuitdrukking verandert en ze grinnikt. ‘Ja, en toen wilde je ze niet meer aandoen.’ 

Ik schud mijn hoofd en zeg: ‘Ik vond alleen de eerste mooi omdat ze roze waren.’ Ik neem haar in me op en vraag me af wat ze allemaal heeft uitgespookt terwijl ik in Nederland zat. Ze heeft nog steeds dezelfde lichtblauwe jas aan als daar. Onder haar ogen heeft ze wat meer wallen, maar voor de rest ziet ze er nog hetzelfde uit. Vreemd, denk ik, hoe ze ineens van bui veranderde. 

Het huis

Ik zit in het natte gras en kijk naar het water dat woest de kliffen probeert op te komen. Ik voel me vervreemd. Om bij de tuin te komen, moest ik door een onbewoonde woonkamer die volgebouwd stond met opgestapelde meubels. Achter me hoor ik stappen in het gras. Het is mijn moeder. Ze is me gevolgd en komt naast me zitten. 

‘Jij weet altijd zo goed wat je wilt’, zegt ze met een zachte stem. Ik wil iets terug zeggen, maar het lukt me niet. Er stromen langzaam tranen over mijn gezicht en mijn neus is snotterig. 

‘Ik wil hier niet slapen’, probeer ik te zeggen. Ik wou dat ik de kastdeur nooit had opengetrokken. Ik proef het zout om mijn mond en kijk haar aan. 

Ze kijkt naar me alsof ze me niet kent. Ik voel het bloed uit mijn gezicht stromen en word lijkbleek. Onbeheerst begin ik met schreeuwen. De vrouw die naast mij zit, is mijn moeder niet. 

Plaats een reactie