‘Roos is een roos is een roos’: Over de talige wending

Tekst door Sophie Meijer, beeld door Alicia Koch

Toen ik in 2019 aan de studie Wijsbegeerte begon, was ik de filosofische leek. Ik wist niet zo goed wat me te wachten stond. Ik had ook niet verwacht dat ik in de eerste weken van mijn avontuur aan de UvA het meest abstract geschreven boek dat ik ooit had gezien voorgeschoteld zou krijgen: de Tractatus logico-philosophicus van de Oostenrijks-Britse filosoof Ludwig Wittgenstein (1889-1951).

Tractatus logico-philosophicus

Wittgenstein debuteerde in 1921 met zijn Tractatus logico-philosophicus, die ik voor het gemak simpelweg ‘Tractatus’ zal noemen. In het boek schrijft Wittgenstein onder andere over de wiskunde, de wereld, de dood, taal, ethiek en mystiek. Elk filosofisch thema passeert de revue. In dit artikel leg ik de nadruk op het talige deel van Wittgensteins tekst. In de Tractatus presenteert hij naar eigen zeggen namelijk dé theorie over de relatie tussen taal, denken en de werkelijkheid. De gedachten die hij meedeelt in de Tractatus bestempelt hij dan ook als ‘onaantastbaar en definitief’: ‘Ik ben van mening de [filosofische] problemen in wezen voorgoed te hebben opgelost’, aldus Wittgenstein. Hij werkte zijn theorie uit in zeven stellingen die hij vervolgens ondersteunde met tientallen – en soms meer dan honderd – argumenten. Ik vind ze iets weg hebben van wiskundige formules: Wittgensteins zinnen bevatten vele als-dan-constructies, wat zijn theorie als een logische gevolgtrekking doet overkomen. En alsof dat nog niet moeilijk genoeg is, kan men de tekst volgens Wittgenstein alleen begrijpen als hij de inhoud van de tekst ‘zelf al eens gedacht heeft’. 

 ‘Ik ben van mening de [filosofische] problemen in wezen voorgoed te hebben opgelost’, aldus Wittgenstein

Dat ik als negentienjarige de inhoud van de Tractatus zelf al eens gedacht zou kunnen hebben, leek me vrij onwaarschijnlijk. De paniek sloeg bij het lezen van die zin dan ook toe. Erg motiverend is het niet als je als kersverse student weinig weet van een onderwerp en de auteur van een boek je dan ook nog eens vertelt dat je de inhoud hoogstwaarschijnlijk niet zal begrijpen. Maar mijn paniek verdween beetje bij beetje toen we het boek bespraken tijdens de werkgroepen. Het werd al gauw duidelijk dat mijn medestudenten dit gevoel van paniek deelden en evenveel moeite hadden met de inhoud als ik. Het werk bleef abstract, maar bleek wel erg interessant. Dat moet ook haast wel als iemand je ervan verzekert dat hij het enige nodige filosofische werk heeft geschreven en dat andere geesteswetenschappers de pijp aan Maarten konden geven.

Na veel lezen en herlezen is het me duidelijk geworden waar Wittgensteins abstracte Tractatus over gaat. Zonder te veel in Wittgensteins lastige taal te spreken, zal ik de kern van het boek uiteenzetten. Mensen communiceren door middel van woorden. De woorden die wij uitspreken naar een ander, zorgen ervoor dat er plaatjes ontstaan in de gedachten van de gesprekspartner. In kindertaal uitgelegd moet dat als volgt werken: ik zeg tegen mijn buurvrouw dat ik een boom zie. In de gedachten van mijn buurvrouw zou nu een plaatje ontstaan van een lange, dikke, bruine stam met takken en groene bladeren. Een ander voorbeeld is de beroemde zin ‘Rose is a rose is a rose is a rose’ uit een gedicht van schrijfster Gertrude Stein (1874-1946). Zij had eenzelfde soort idee over hoe woorden en zinnen geïnterpreteerd worden. Volgens Stein activeert het gebruiken van de naam van een ding – een roos in dit geval – een beeld en emoties die bij dat beeld komen kijken. Bij het woord ‘roos’ zou er dus een plaatje van een rode bloem met een groene, gedoornde steel in onze gedachten moeten verschijnen. 

De woorden die wij uitspreken naar een ander, zorgen ervoor dat er plaatjes ontstaan in de gedachten van de gesprekspartner

De mens is dus constant bezig met het uitwisselen van plaatjes. En om het juiste plaatje over te brengen, moet men nauwkeurig en voorzichtig spreken. Daarmee bedoelt Wittgenstein dat men niet moet spreken voordat er na is gedacht over wat er gezegd wordt: impulsiviteit is een absolute no-go! Daarnaast is er volgens de Oostenrijkse taalfilosoof alleen sprake van zinvol taalgebruik als het betrekking heeft op ‘verifieerbare zaken’, oftewel empirisch waarneembare verschijnselen. ‘Waarover men niet kan spreken, moet men zwijgen’, aldus Wittgenstein. Deze stelling moet de mens niet opvatten als bevel, maar eerder als een constatering van een onontkoombaar logisch feit.

Beelddenkers en taaldenkers

Vier jaar geleden, toen ik het boek voor het eerst opensloeg, werd ik bijna duizelig van de manier waarop Wittgenstein zijn theorie op papier heeft gezet. Maar nu ik deze theorie nogmaals heb doorgespit met wat hulpmiddelen op het internet, begint het me allemaal te dagen. Een video op YouTube die de theorie van Wittgenstein haarfijn aan mij uit wist te leggen, herinnerde me ergens aan. Wanneer iemand een gruwelijk verhaal vertelt, dan lopen de rillingen al gauw over mijn lijf en kan ik vaak niet blijven luisteren ‘omdat ik in beelden denk’. Superlogisch, zou Wittgenstein zeggen. Maar niet iedereen in mijn omgeving ervaart dit op dezelfde manier als ik. Is iedereen dan wel een beelddenker?

Wat blijkt: een mens is een beelddenker óf een taaldenker. Een beelddenker is iemand die denkt in beelden en die vervolgens om moet zetten in taal. Bij een taaldenker werkt dit proces andersom: de taaldenker denkt in woorden en vormt daarbij een beeld. We worden allemaal als beelddenker geboren, aangezien een baby nog geen woorden en zinnen kent, maar vervolgens ontwikkelen wij ons tot een van de twee. Nu weet ik eigenlijk niet zo zeker meer of ik binnen de categorie ‘taaldenkers’ val, aangezien ik erg analytisch ben ingesteld. Dat is natuurlijk geen wonder nadat ik drie jaar filosofie en een jaar Nederlands heb gestudeerd. Misschien pas ik toch beter tussen de taaldenkers. Maar kan een mens volgens de theorie van Wittgensteins Tractatus wel een taaldenker zijn? Nee, zou de logische conclusie klinken, want taal creëert toch alleen maar plaatjes in ons hoofd?

Vier jaar geleden, toen ik het boek voor het eerst opensloeg, werd ik bijna duizelig van de manier waarop Wittgenstein zijn theorie op papier heeft gezet

Filosofische onderzoekingen

Ludwig Wittgenstein dacht met de Tractatus een alomvattende en waterdichte theorie over de filosofie in handen te hebben. Wittgenstein besloot zijn aandacht daarom voor enige tijd te vestigen op andere bezigheden: lesgeven en architectuur. Een aantal jaar later ervoer hij een eureka-moment: hij had toch nog wat nieuws te zeggen over taal en communicatie. Zijn theorie uit de Tractatus bleek minder waterdicht dan hij dacht. Want wat bleek: men ontwikkelde tijdens gesprekken niet altijd de juíste plaatjes.

Om even terug te komen op het eerdere voorbeeld van de boom: persoon A kan inderdaad een plaatje voor zich zien van een lange, dikke, bruine stam met takken en groene bladeren wanneer het woord ‘boom’ wordt genoemd, maar dat betekent niet dat persoon B datzelfde plaatje in zijn of haar gedachten heeft. Het zou zomaar zo kunnen zijn dat persoon B een plaatje van een dunne witte stam met takken zonder bladeren voor zich ziet. Je zou je dus kunnen voorstellen dat deze theorie problemen zou kunnen veroorzaken in communicatie tussen mensen. Het zou zomaar een eeuw kunnen duren voordat men doorheeft dat er verschillen zitten in hun opvattingen – ofwel plaatjes – van een bepaald begrip. Dit kon Wittgenstein uiteraard niet langs zich heen laten gaan en hij schreef nog een boek over taal, denken en de werkelijkheid: Filosofische onderzoekingen. Dit boekwerk werd pas na Wittgensteins overlijden gepubliceerd, in 1953. In dit boek weerlegt hij zijn theorie uit de Tractatus niet per se, maar hij komt er wel deels op terug.

Wittgenstein bouwt in dit boek voort op het feit dat een woord niet slechts één, maar meerdere plaatjes kan veroorzaken. Communicatieproblemen komen voort uit het feit dat men vaak niet beschikt over een duidelijk en nauwkeurig genoeg beeld van wat woorden kunnen betekenen.  

Wij spreken ook weleens dingen uit die heel anders opgevat kunnen worden door een gesprekspartner dan ze zijn bedoeld. Wanneer ik tegen mijn partner zeg dat ik een bijzonder persoon heb ontmoet, dan kan mijn partner dit opvatten alsof ik gevoelens voor die persoon heb ontwikkeld. Dit was niet mijn intentie, maar zo interpreteert mijn partner dit wel. Waar ik echter op doelde is het simpele feit dat ik de persoon bijzonder vond, zonder bijbedoelingen.

Deze interpretaties kunnen op de juiste manier worden opgevat door te weten welk taalspel de mens speelt. In Filosofische onderzoekingen benadrukt Wittgenstein dat taal het gereedschap is waarmee wij dit taalspel kunnen spelen. Met ‘spel’ bedoelde Wittgenstein geen kaart- of bordspel, maar eerder een patroon van intentie. Wanneer partner A tegen partner B zegt: ‘Je maakt nooit ontbijt op bed voor mij’, dan zou partner B de intentie van partner A kunnen interpreteren als een feitenspel en ook met feiten kunnen antwoorden: ‘Dat klopt niet, ik maakte vorige week zaterdag nog ontbijt op bed voor je.’  Wat partner B niet heeft begrepen, is dat partner A geen feitenspel speelt, maar een hulp-en-geruststellingspel.  ‘Je maakt nooit ontbijt op bed voor mij’ betekent in dit geval dus: ‘Ik wil dat je me vaker verzorgt.’ 

Het punt dat Wittgenstein met deze theorie maakt, is dat we elkaar pas kunnen begrijpen als we van elkaar doorhebben welk taalspel we spelen. Als partner B uit bovenstaand voorbeeld wist dat partner A een hulp-en-geruststellingspel speelde, dan had partner B zijn of haar reactie hierop kunnen aanpassen. In plaats van feiten te benoemen, had partner B als volgt kunnen reageren: ‘Ik zal morgen ontbijt op bed voor je maken.’ Het antwoord waar partner A op doelde. 

Om nog even terug te komen op het beelddenker/taaldenker-debat, zou je kunnen stellen dat de mens volgens Wittgensteins nieuwe theorie in zijn Filosofische onderzoekingen toch wel een taaldenker zou kunnen zijn. Sterker nog, de mens moet eerst nadenken over de taal die wordt gebruikt door de gesprekspartner om er vervolgens pas een beeld van te kunnen schetsen. Het een sluit het ander dus niet uit, maar uit Wittgensteins theorie zou je dus op kunnen maken dat we allemaal taaldenkers moeten zijn om te begrijpen waar onze gesprekspartners het over hebben.

Wittgenstein heeft heldere theorieën achtergelaten die de relatie tussen taal en de werkelijkheid mooi beschrijven. Zijn manier van schrijven is waarschijnlijk de reden waarom zijn teksten vaak als moeilijk worden beschouwd, waar ik mij absoluut in kan vinden. Toch raad ik iedereen aan om Wittgensteins theorieën in ieder geval eens op te zoeken, want ze zijn een stuk minder intimiderend dan ze lijken. Of Wittgensteins teksten uiteindelijk het bedoelde plaatje bij mij op hebben gewekt is nog de vraag, maar stof tot nadenken geeft het absoluut.

Plaats een reactie