Tekst /// Sarah Groeneweg Beeld /// Dorota Dabrowska
Ik haat sporten. Of tenminste, ik haat het idee van wat sporten zou moeten zijn. Al sinds ik me kan herinneren krijg ik de kriebels van actieve vormen van beweging. Alle kinderen op de basisschool konden niet wachten op donderdag, want dan was het gymdag. Ik daarentegen zag elke week weer enorm op tegen de donderdagmiddag en kleedde me zo langzaam mogelijk om. Alles om zo kort mogelijk in die gymzaal te staan.
Op de middelbare school verdubbelde mijn haat voor gym. Ik heb vaak gezegd dat ik nog liever vier uur extra wiskundeles had gehad dan een blokuur gym. Ik vond alles eraan verschrikkelijk: de kleedkamers die stonken naar oud puberzweet, de warme, oude, muffe gymzaal, het feit dat je na twee uur lang gymmen zonder te douchen weer doorging naar de volgende les (?!) en vooral de gymles zelf. Als er iets is waar ik niet van hou is het turnen, frisbeeën of honkballen, terwijl er een groep overcompenserende jongens lachend staat toe te kijken. Daar komt ook nog eens bij dat ik er gewoonweg niet goed in ben. Zwaaien in de ringen? Ik durfde niet los te laten en zwaaide net zo hard weer terug. Bokspringen met een trampoline? Na eerst de aanloop drie keer opnieuw te hebben gedaan, moest mijn leraar me opvangen toen ik me wanhopig aan de bok vastklampte. Voor mijn handstand kreeg ik wel een voldoende: een zes! Niet omdat ik een handstand kon, maar omdat ik ‘zo goed mijn best had gedaan’. Ik had mijn vriendinnen gevraagd of ze me aan mijn voeten omhoog konden houden en zakte vervolgens door mijn armen.
Buiten de gymlessen heb ik ook nog vele pogingen gedaan om een sport te vinden die ik wél leuk vond. Rond mijn achtste ging ik op hockey. Iemand die ik kende deed het ook en dat was genoeg reden voor mij om het eens te gaan proberen. Ik vond het gezellig om een team te hebben, maar al snel kwam ik erachter dat ik er niet vrolijk van werd om elke zaterdagochtend een wedstrijd te spelen tegen kinderen die op de een of andere manier áltijd beter waren dan mijn team. Dus ging ik na anderhalf jaar door naar de volgende sport: atletiek. Hoewel ik de sport zelf ook niet leuk vond, heb ik het hier nog wel een paar jaar volgehouden. Er zaten namelijk veel leuke meiden in mijn groep waar ik graag de hele training mee kletste. Op een gegeven moment werd ik echter om deze reden vaak gescheiden van de rest en moest ik strafrondjes lopen. Vanaf toen ging ik nadenken over een volgende sport. Dit werd kickboksen. Ik ging het wederom samen met een vriendin doen, omdat het ons vooral erg ‘cool’ leek. Verder kan ik mij niet herinneren waarom wij dachten dat dit een goed idee was. Het hierop volgende jaar ging ik dus twee keer per week met roze bokshandschoenen en beschermers naar de boksschool om compleet in elkaar geslagen te worden. Toch had ik het daar echt naar mijn zin. De lessen waren leerzaam en ik voelde me ook nog eens veiliger op straat. Maar na een jaar was ik ook hier weer op uitgekeken.
Na een mislukt sportschoolavontuur – ik werd constant door volwassenen aangesproken met dingen als ‘je ziet er wel erg sexy uit, maar je doet de oefening compleet verkeerd’ – ging ik studeren. Ik schreef me in voor een roeivereniging, waar ik mijn beste vriendinnen heb ontmoet. Deze meiden waren erg gemotiveerd om drie keer per week de boot in te stappen en omdat ik niet uit het ploegje gegooid wilde worden besloot ik dit maar te accepteren. Helaas is dit ook nooit mijn sport geworden. Ik vond het borrelen toch een stuk leuker dan het roeien.
Ik weet niet of ik ooit ‘mijn sport’ ga vinden, maar sinds een tijdje doe ik aan yoga en heb ik voor het eerst in mijn leven het gevoel dat het ‘klikt’ tussen een sport en mij. Ik denk dat dit komt omdat ik niet beweeg om te presteren, maar om mijn lichaam zo goed mogelijk te laten voelen. Ik heb beseft dat ‘sporten’ niet altijd achter een bal aan rennen, of het winnen van wedstrijd hoeft te zijn. Mijn ‘sport’ is een lange wandeling door de stad, een rustgevende yogales en dansen in de woonkamer met mijn vriendinnen. En mijn lichaam voelt zich daar helemaal oké bij.