Een fatsoenlijke pot

Sinds de loting eind vorig jaar werd er bij mij thuis al uitgekeken naar het Europees kampioenschap voetbal. We kibbelden dagelijks over welke teams de poule des doods zouden overleven – Frankrijk waren we het over eens, maar dan Duitsland of Portugal – en soms leken onze discussies op ware nationale slagvelden. Maar het EK gaat niet door, die Mannschaft vaart niet, en wij zitten EK-loos op de bank.

‘Toch wel jammer dat we dit jaar geen EK hebben’, zeg ik. De reactie van m’n huisgenoot is, op z’n zachtst gezegd, onbewogen. ‘Had je iets anders verwacht?’ Gevolgd door: ‘Je bent niet eens voor Nederland.’ En wellicht heeft hij een beetje gelijk. Als het op nationale elftallen aankomt, ben ik een landverrader. In 2008 toen Nederland tegen Rusland speelde, moedigde ik Arshavin aan om tussen de linies door te kruipen en te helpen de 1-1 stand bij verlenging om te zetten in een 3-1 overwinning voor het team van Poetin. En na de winst van de Oranje Leeuwen op Brazilië in 2010 was ik werkelijk ontroostbaar. Dat neemt niet weg dat ik net zo snel weer mijn oranje wuppies tevoorschijn haal en met de Nederlandse vlag geschminkt op mijn wangen de dichtstbijzijnde kroeg in duik voor een gesponsord biertje, luidkeels verkondigend dat ‘wij houden van Oranje, om zijn daden en zijn doen’, als onverhoopt mijn favorieten al zijn uitgeschakeld op een voetbaltoernooi terwijl het Nederlands elftal nog actief is. Tja, ik ben de moeilijkste niet.

Ons nationale elftal

We zijn in de woonkamer. Mijn huisgenoot uitgestrekt op de bank, ik zittend op het hoogpolige tapijt, een housewarming-cadeau dat ik op passief agressieve wijze heb geëist door meerdere malen foto’s van het kleed naar onze gezamenlijke vrienden te appen. De televisie staat aan, de Champions League-finale van ’95 zichtbaar op het scherm, het logo van Ziggo Sport in de linkerbovenhoek. We kijken al de hele week oude voetbalwedstrijden, als echte voetbaljunkies die niet zonder hun geliefde spel kunnen. Vandaag geen Nederlands elftal op de buis, maar Ajax. Het weerhoudt me er niet van om over het nationale elftal te praten.

Dat ik niet voor het Nederlandse elftal ben, betekent overigens niet dat ik tegen ze ben. Het is niet mijn favoriete team, die eer valt aan de Goddelijke Kanaries, Rode Duivels en Les Bleus, en ik zet vaker TOTO in tegen de Hollanders dan voor ze (geld gaat boven loyaliteit). Maar de ‘gouden pik’ van Van Gaal tijdens het WK ’14 (‘denk je is fissa, breng Krul’) en de 4-2 overwinning op Duitsland afgelopen jaar kunnen mij, ondanks het 10% Duitse bloed dat door m’n aderen stroomt, wel degelijk bekoren. Mijn huisgenoot, Hicham, ook. Wedstrijden van het Nederlandse elftal kijkt hij met een mix van interesse, trots en irritatie. Interesse, want zo’n match is altijd wel leuk; trots, want we leven immers in Nederland dus het zijn toch een beetje onze jongens; en irritatie, want wat wordt er af en toe belabberd gespeeld. Hij is net als ik niet voor Nederland, maar ook niet tegen Nederland. Hij is Marokkaans. En Marokkanen zijn natuurlijk voor Marokko. ‘Beetje kort door de bocht’, vindt hij, maar hij verbetert me niet. Hij kent zelf ook de terugkerende discussie over jonge, Marokkaanse voetballers in Nederland die moeten kiezen tussen het Nederlandse elftal en het voetbalteam van het land van herkomst. De meeste kiezen voor Marokko. ‘Omdat de kans daar groter is dat ze kunnen spelen’, meent hij, maar ik weet dat zo net nog niet. Vroeger was dat misschien zo, toen voetballers hun carrière nog boven identiteit en verwantschap stelden.

Marco van Basten noemde Marokkaanse spelers die voor de Leeuwen van de Atlas, het nationale elftal van Marokko, kozen ‘domme jongens’, maar op het WK van 2018 was Nederland de grote afwezige, terwijl Marokko, in een loodzware groep met onder meer Spanje en Portugal, weliswaar in de groepsfase werd uitgeschakeld, maar liet zien wel degelijk te kunnen voetballen. ‘Je kan niet spelen als je team niet eens meedoet aan het toernooi, hè’, zeg ik Hicham ietwat wijsneuzig, maar dat levert me alleen een diepe zucht op. ‘Marokko heeft de minste in eigen land geboren spelers’, leest hij voor van zijn telefoon. Hij is snel met Google. ‘Vijf Nederlanders.’ Ik onderbreek hem met de namen: ‘Ziyech, El Ahmadi, Amrabat…’ ‘Boussafa en Nordin’, maakt hij af, en zijn opgetrokken wenkbrauw geeft aan dat ik m’n mond moet houden. ‘Zoals ik zei, vijf Nederlanders. En acht uit Frankrijk. Dan heb je al een heel elftal.’ Dertiental, maar ik zeg wijselijk niets. Er zit vast een kern van waarheid in wat hij zegt, maar het is niet wat ik wil horen. ‘Maar waarom dan, Hicham? Waarom zijn Marokkanen voor Marokko? Waarom kiezen Marokkaanse voetballers voor Marokko? Waarom kunnen ze überhaupt kiezen?’ Het antwoord op die laatste vraag, de dubbele nationaliteit, kennen we allebei, maar ik wil dat hij het zegt. Hij negeert me, scrolt verder op zijn telefoon, en ik por hem een paar keer in z’n zij. Hij rolt met zijn ogen en probeert me met één arm op afstand te houden, maar ik ken hem langer dan vandaag. Bovendien, de aanhouder wint. ‘Nationalisme, Daan’, verzucht hij na een kleine worsteling van een paar minuten, waarna ik op de bank beland. ‘Nationalisme en identiteit.’ Precies de woorden waar ik naar op zoek was. Want als er iets onlosmakelijk verbonden is met nationalistische gevoelens en identiteit, dan is het voetbal wel. Een gemeenschap bestaande uit miljoenen wordt tenslotte tastbaarder in de vorm van een elftal om je mee te identificeren.

‘Onderdrukt door mijn land’

Voetbal in Marokko is een imperiale erfenis. De Franse overheerser introduceerde de sport om de Marokkanen een bezigheid te geven. Volksvertier. Toen de sport geprofessionaliseerd werd en er voetbalclubs ontstonden, mochten de Marokkanen in eerste instantie vrij meedoen. Totdat de Fransen erachter kwamen dat de Marokkanen in de meerderheid waren. Niet vreemd, zou je denken. Je bent tenslotte in Marokko. Maar de Fransen bedachten een regel om te voorkomen dat de Marokkanen de overhand zouden krijgen: de voetbalclubs moesten altijd een minimum aantal Europese spelers hebben. Dit hield de Marokkanen niet tegen om hun sport te blijven beoefenen, op rudimentaire voetbalveldjes langs de oevers van een rivier, op het strand, en op de vele pleintjes in de medina. Na de liberalisatie van Marokko, kon het land de controle weer terugpakken over de sport en de voetbalclubs. Tegenwoordig is voetbal in Marokko een symbolische, sociale strijd geworden. Het domein van Ultras, fanatieke supportersgroepen verspreid door het hele land. Ze maken zich hard tegen de sociale ongelijkheid, de marginalisatie van de jeugd, en uiten hun ontevredenheid en niet-patriottische gedachten jegens de overheid via voetbal terwijl ze zichzelf daarmee een nieuwe identiteit aanmeten. Eentje die onfeilbaar Marokkaans is en zich tegelijkertijd afzet tegen de heersende macht.

F’Bladi Delmouni – Gruppo Aquile

Hicham begint ‘F’Bladi Delmouni’ te neuriën, zoals hij wel vaker doet. De eerste keer dat ik hem het nummer hoorde zingen, was tijdens het Wereldkampioenschap van 2018, nadat Marokko bij rust gelijk stond tegen Iran. Ik dacht dat het een Arabisch strijdlied was. Zou wel iets voor Hicham zijn. Ik ben ervan overtuigd dat hij ook een Ultra was geweest, als hij in Marokko had gewoond. Een lid van de Gruppo Aquile, aanhangers van Raja Club Athlétic uit Casablanca, die het nummer dat Hicham neuriet maakten. Het klopt dat ‘F’Bladi Delmouni’ een strijdlied is, alleen niet op de manier waarop ik dacht. Vrij vertaald betekent het ‘onderdrukt door mijn land’. Het klinkt een beetje als vroeger: de Marokkanen onderdrukt door de Franse overheerser. Alleen nu hebben ze het imperiale voetbal zich eigen gemaakt, en gebruiken ze dit negentig minuten lang om zich te ontdoen van de onderdrukking van de regering.

‘De Ultras zijn het ultieme bewijs dat identiteit, nationalisme en voetbal onontwarbaar zijn’, merk ik bedachtzaam op, wetende dat ik Hichams supporterisme onderbreek. ‘En in Marokko uit dat nationalisme zich dan niet zozeer in liefde voor het land, maar in liefde voor het volk.’ Hicham is nog niet klaar met neuriën, dus hij antwoordt niet, maar ik zie aan zijn gezicht dat hij iets te zeggen heeft. Toub 3lina ya rebi.

‘Nationaal bewustzijn’, vindt hij zelf. ‘Voetbal verbindt. Maakt ons onderdeel van een eenheid. En daar is gewoon veel behoefte aan in Marokko en onder Marokkanen. Want vergis je niet, hè, maar Marokko is een verdeeld land. Er is veel ontevredenheid, veel wrok, veel onbegrip. Dat stamt al uit de koloniale tijd, misschien zelfs daarvoor al. Waar denk je dat de Franse intifada vandaan komt?’ Dat is weer een hele andere beerput waar ik me (nog) niet aan wil wagen, hoe interessant ook.

‘Als Nederland tegen Engeland speelt, voor wie ben je?’ vraag ik, ons gesprek wegsturend van opstanden voor onafhankelijkheid. Hij antwoordt: ‘Nederland.’

‘Als Nederland tegen Duitsland speelt, voor wie ben je?’ ‘Nederland.’

‘Als Nederland tegen Brazilië speelt, voor wie ben je?’ ‘Nederland, voornamelijk om jou te pesten.’

‘Als Nederland tegen Marokko speelt, voor wie ben je?’ ‘Marokko, natuurlijk.’

Hicham geeft me een blik die 50% ‘bitch, really?’ en 50% lijdzaamheid is.

‘Ik heb gewoon meer met het Marokkaanse team’, legt hij ongevraagd uit. Trouwens hebben Nederlanders zelf ook iets met Marokko als Oranje niet meedoet. Volgens mij hadden alle krantenkoppen het in 2018 over ‘onze jongens in het groen’.

‘Ik denk dat het ook te maken heeft met je verzetten tegen de heersende macht. Dat is toch waar wij Marokkanen goed in zijn’, zegt hij met een speelse grijns.

‘Veel mensen denken ook: “Ik ben een Marokkaan en andere mensen zien me ook als Marokkaan”’, gaat hij verder. ‘“Zolang andere mensen me zien als Marokkaan, blijf ik Marokkaan. En als jij denkt dat ik Marokkaan ben, dan gedraag ik me zo en support ik ook Marokko. Want dat wordt van me verwacht.” Het is een stukje psychologie en emotie.’

‘Een beetje zoals “mensen zien me als een dief, dus dan ga ik me maar gedragen als een dief”?’ vraag ik, onschuld veinzend. Hij lacht en geeft me een duw met z’n voet. Ik gruwel ervan. Ik heb een irrationele fobie voor ontblootte tenen.

‘Hou gewoon je mond en kijk die wedstrijd.’

Hij denkt dat ons gesprek voorbij is en richt zijn aandacht weer op de wedstrijd op televisie. Ik dacht het niet.

Braziliaanse toestanden

Normaal gesproken zou ik naar de kroeg gaan om te praten over voetbal, nationalisme en identiteit. Een avond dat er Champions League-wedstrijden worden gespeeld, of WK-kwalificaties, of oefeninterlanden. Ik zou mezelf naar de Johan Cruijff Arena begeven, een paar F-siders in de rust van de kampioenswedstrijd het hemd van het lijf vragen over wat Ajax nu echt voor hen en hun identiteit betekent. Maar de kroeg is dicht, alle wedstrijden zijn opgeschort, en in de Arena wordt momenteel alleen maar het gras besproeid. De samba-achtige bewegingen van David Neres laten nog even op zich wachten, maar de rushes van Jari Litmanen tegen Real Madrid en Bayern München in het seizoen ‘94/’95 zijn gelukkig nog terug te vinden op het internet. Er valt dus genoeg te genieten. En voor wie niet het geduld heeft en in deze voetballoze tijden nog niet gek genoeg is geworden om hele wedstrijden terug te kijken, zijn de WK en EK-commercials van Nike ook een aanrader. Een paar weken geleden werd de Nike commercial van het Braziliaanse elftal op een vliegveld gedeeld in onze groepsapp. De originele van ’98, niet die met Neymar. Grootheden als Ronaldo, Romario, Roberto Carlos en Juninho vertonen hun legendarische trucjes beginnend in een bomvolle vertrekhal, door de douane, over het tarmac – waar de temperatuur oploopt tot wel 45 graden Celsius – om vervolgens, aangespoord door een uit volle borst juichend publiek, te eindigen bij de gate, waar Ronaldo, bijna als een prelude op het verloop van het WK voor Brazilië dat jaar, de bal niet tussen de palen weet te krijgen. De reclame is doordrongen van Braziliaanse passie, speelsheid en identiteit.

Hoewel er vaak wordt geroepen te nuchter te zijn voor nationalistische uitspattingen, laat ook Nederland zich als het op voetbal aankomt bevatten door Braziliaanse toestanden: dreunend, opzwepend, uitbundig, maar vooral contrasterend met de alledaagse nuchterheid van de Nederlander, worden de straten versierd, wordt de adellijke Nederlandse leeuw gebombardeerd tot voetbalmascotte, en liggen de winkels vol met oranje tooien en waren. Het land vibreert, een gezonde spanning die in de lucht hangt, want ‘we zijn er weer bij en dat is prima. Viva Hollandia!’ Ik neurie het wel eens, gewoon zomaar, midden op de dag, omdat het kan. Beetje raar, wel. Vorige week nog in de tuin met een blikje bier in de hand. Hichams muzikale uitspattingen zijn misschien besmettelijk. Ik had daarvoor de illustere 5-1 gekeken (2014, WK-voetbal, Nederland – Spanje) en dit bracht nostalgische gevoelens bij me naar boven. Want ook al zijn we er weer bij, dit jaar geen Braziliaanse toestanden in Nederland.

Ik mis die gekte wel. Normaliter zouden de straten nu langzaamaan oranje kleuren. Na vier jaar afwezigheid op grote toernooien (het team slaagde er niet in zich te kwalificeren voor het EK van 2016 en het WK van 2018) is Oranje er weer bij, dus er zou groots zijn uitgepakt. ‘Inhaalnationalisme’, noemt cultuurhistoricus Pleij het. ‘Identiteit oppoetsen’, stelt Van Zoonen, hoogleraar sociologie aan de Erasmus Universiteit. ‘Oranjegekte’, zijn Hicham en ik het met elkaar eens. ‘Een krachtige, nieuwe manier om nationale gevoelens uit te drukken’, zegt de Britse David Winner. Ik vind onze term leuker. Dat overigens een Brit de oranjegekte definieert als een ‘krachtige, nieuwe manier om gevoelens uit te drukken’ is tekenend. De Britten hebben een haat-liefdeverhouding met voetbal en nationalisme. Hoewel de officiële naam van de natie het Verenigd Koninkrijk is, zijn de vier koninkrijken als het op voetbal aankomt absoluut niet verenigd. In de volksmond wordt het Verenigd Koninkrijk aangeduid als Engeland en de Engelsen maken daar over het algemeen geen probleem van – de andere drie wel –, maar je moet dat niet proberen als het op voetbal aankomt. De Union Jack bijvoorbeeld is de grote afwezige op het Britse voetbaltoneel. In voetbal bestaat het Verenigd Koninkrijk niet. Alleen The Three Lions, The Dragons, The Tartan Terriers, en Norn Iron doen ertoe. Je zou denken dat na vele bloedige oorlogen (tegen elkaar maar ook zij aan zij), een gezamenlijke geschiedenis en verweven adellijke bloedlijnen, het met het ‘verenigde’ deel van het Verenigd Koninkrijk wel goed zou zitten, maar de verdeling op het voetbalveld vertelt een ander verhaal.

‘Gedeelde historie en erfenis zijn vage begrippen’, zegt Hicham. ‘Voetbal is dat niet.’ Wat een wijsneus. Maar ik ben het met hem eens.

‘Gekkenhuis op de tribune’

‘Hoezo begin je eigenlijk opeens over voetbal en nationalisme?’ vraagt hij me. We zitten op de bank en kijken naar de Champions Leaguefinale van ‘95. Het was het best bekeken programma van dat jaar: meer dan een derde van Nederland zat op 24 mei aan de buis gekluisterd. Het was stil op straat. Stiller dan het in maart en april ten tijde van corona van dit jaar ooit is geweest. Tegen het doorgewinterde AC Milan trad het piepjonge Ajax aan met negen Nederlanders in de basis. Het leek het Nederlands elftal wel. Patrick Kluivert viel in nadat er 69 minuten waren gespeeld, de vervanger van Jari Litmanen, en iets meer dan 15 minuten later, in de 85e minuut, legde hij de bal in de netten. Dé verlossende goal. Het was ook de eerste en enige goal die de wedstrijd zou kennen en daarmee won de club uit Amsterdam voor de vierde keer de Champions League. Een overwinning voor Ajax, maar ook voor Nederland. ‘We zitten op de bank en kijken naar de Champions Leaguefinale van ’95’, antwoord ik zonder weg te kijken van de televisie. ‘Waarom zou ik niet over voetbal en nationalisme beginnen?’

Er is nog een kleine vijf minuten te spelen. ‘Ajax, kom op, kom op’, spoort verslaggever Arno Vermeulen de jongens nog een keer aan terwijl de laatste minuten wegtikken. ‘Nu nog even vasthouden. Nu met z’n allen ervoor. Want anders moet je verlengen en dan zie ik het echt niet zitten.’

Het kippenvel bekruipt me. Een laatste vrije trap van de Italiaan Albertini. Ik zit op het puntje van de bank, ondanks dat ik weet hoe de wedstrijd eindigt.

‘Van der Sar moet weer geconcentreerd staan,’ klinkt Arno’s gespannen stem. ‘Dit is spannend nog even. Duimen voor Ajax. Dit wordt het moeilijke moment.’

‘En de bal wordt weggekopt door Rijkaard!’ Ajax heeft balbezit, Arno struikelt over zijn eigen woorden, het gejuich in het stadion zwelt aan en mijn bloeddruk wordt hoger. Jack van Gelder neemt het commentaar over van Arno; Jack is als het even kan nog enthousiaster, nog emotioneler dan Arno.

‘Het is afgelopen!’ roept hij, stem overslaand van blijdschap. ‘Nee, het is niet afgelopen.’ AC Milan krijgt eerst nog een vrije trap. ‘Gaat Ajax de Champions League winnen?’ vraagt Jack zich af. ‘Gaat Ajax het redden?’

‘Bal van zestien meter? Bal wordt gemist. Nee. Albertini in de hoek. Wat? Één tegen één situatie. Kanu, Kanu. De bal voor. Daar gaat ‘ie. Neeeeeee!’ Jack dendert door, buiten adem, maar iedere seconde, iedere beweging, ieder balcontact in de laatste seconden van de blessuretijd verslaat hij. Ik sta, voorovergebogen, ogen geplakt aan het scherm.

Rijkaard gaat tekeer tegen de scheidsrechter. ‘Hoe lang spelen wij hier? Hoe lang gaan wij nog door?!’ De klok is al ver voorbij de officiële speeltijd. Ook de Ajacieden die niet spelen kunnen het niet meer aan, zoals Tarik Oulida die aan de zijlijn z’n nagels staat te verbijten. Ik kan het niet meer aan. Maar dan is daar het verlossende fluitsignaal.

‘Het is afgelopen, het is afgelopen!’ scandeert Arno Vermeulen, terwijl Jack van Gelder een oerkreet uitslaat: ‘Jaaaaaaaaaaaaaaa!’ In de woonkamer, ruim 25 jaar later, schreeuwen en juichen we met hen mee. ‘Negentig minuten lang, voor onze club uit Amsterdam’, brullen we. ‘Gekkenhuis op de tribune, niemand die ons stoppen kan.’ De buren moeten wel denken: wie zijn die gekkies? De spelers van Ajax hebben al geen weken geen bal geraakt en deze zomer zal Holland geen furore maken op het Europees kampioenschap voetbal, maar het blijft wel voetbal, hè. Het terugkijken van zo’n wedstrijd wakkert toch een bepaalde emotie aan, op eenzelfde manier als dat het afscheidsfilmpje van Hakim Ziyech me kippenvel bezorgt. Dat is voetbal. Bijzonder, en speciaal, en van ons. Het volk. Nationalisme, emotie en identiteit. Ook al wordt er dit jaar geen fatsoenlijke pot meer gespeeld.

Integrale Radioverslag Champions League finale 1995 – Jack van Gelder & Arno Vermeulen (skip naar minuut 1:34:00)
Tekst: Danielle Kliwon // Beeld: Bob Foulidis

En als bonus kunnen we jullie Dennis Bergkamp natuurlijk niet onthouden:

Plaats een reactie